Appetizer 1:                                           

 

 

       STEENRIJK  

                                        Tiberius Black

     

 

 

           

 

 

 

 

 

 

I

 

                         

12 juni 2012, 03.11uur

 

Het regende pijpenstelen. De grond was in modder veranderd. Een harde westenwind floot rond de oude houten huizen van Milwaukee Avenue en rukte takken van de toch al zo kale bomen. Het was bijna zomer maar het leek of de herfst zijn intrede had gedaan. Het was geen weer om zonder reden naar buiten te gaan. Toch had dr. John Grey een goede reden om zijn warme comfortabele huis te verlaten. Hij was zojuist gebeld door zijn ex-vrouw Amanda die hem vertelde dat zij een bizarre ontdekking had gedaan in het archeologisch museum waar zij werkte. Haar stem klonk angstig. Ze vroeg hem daar met spoed naar toe te komen en hoewel John haar in geen zes jaar had gezien, kon hij haar niet zomaar aan haar lot overlaten. Amanda had haar sporen reeds lang verdiend bij het museum en op de universiteit, alwaar zij haar kennis die zij had opgedaan als conservator, doceerde. Zij was geen vrouw die snel in paniek raakte en stond bekend om haar objectieve kalme wijze van beredeneren en analyseren van archeologische vondsten. Haar telefoontje verontrustte John dan ook hevig. Hij rende de straat op, op zoek naar een taxi. Zijn auto stond voor onderhoud in de garage en het openbaar vervoer reed niet meer om 3 uur 's nachts. Terwijl hij over zijn schouder keek, zoekend naar een taxi, voelde John dat hij weggleed op glibberige, modderige grond. Hij had al zijn behendigheid nodig om niet om te vallen. Toch kon hij zich niet druk maken over dit soort zaken. Hij gaf nog steeds om Amanda. Haar glinsterende groene ogen en haar lange donkerblonde haar stonden hem nog steeds bij. Haar foto stond nog steeds op zijn nachtkastje naast zijn bed. In zijn hart hield hij nog altijd van haar en hoopte hij haar eens terug te kunnen winnen. Haar roep om hulp kon hij dan ook niet naast zich neerleggen.

Waarom had zij die nieuwe vriend, hoe heet hij ook al weer, Philip geloof ik, niet gebeld? Hij zou haar toch in eerste instantie moeten bijstaan? Of zou het uit zijn? Hij had haar alleen maar geïmponeerd met zijn kennis van verdwenen beschavingen en culturen. Misschien was zij er nu eindelijk achter dat zijn verdere kennis zeer beperkt was en zij niet met hem over andere zaken kon praten. Iets wat John haar al zo lang gezegd had. Helaas mocht het niet baten. Als hij hem ooit eens zou tegenkomen, wilde hij er toch graag een ‘op z’n neus verkopen’. Een getrouwde vrouw afpikken was voor John nog steeds niet te verteren hoewel de schuld ook wel een beetje bij hem lag. Hij moest te vaak weg voor zijn werk en dat had tot het uiteindelijk resultaat geleid dat deze ‘gozer’ zijn vrouw helemaal had ingepalmd.De regen hield nu enigszins op, het motterde nog wat maar John was al doorweekt. Zijn bruin suède schoenen waren besmeurd met modder, zijn haar was nat en zat volledig in de war toen hij eindelijk na lang zwaaien, een taxi vond die bereid was hem naar de plaats van bestemming te brengen. ‘Naar 90 Tamarraw Hills, Valenzuela Road.’ Een roodharige, wat bleke man achter het stuur knikte. De taxi stonk naar sigarettenrook. De lucht maakte John onpasselijk, maar hij nam het voor lief, wetend dat de rit niet langer dan een half uur zou duren, aangezien de straten leeg waren en zij zich snel door de stad konden verplaatsen.

‘U bent nog laat onderweg. U heeft geluk. Ik was op weg naar huis. Ik was net van plan ermee te stoppen. Een nacht als deze levert toch niets op, meneer. Het verbaasde mij dan ook u nog op straat aan te treffen. Met dit weer blijft iedereen liever thuis in bed.’John wilde eigenlijk helemaal niet praten. Maar op de een of andere manier waren de taxichauffeurs bij hem altijd kletskousen die geen rit zonder praatje konden maken. De taxichauffeur vervolgde: ‘By the way, mijn naam is James. Maar zeg maar Jim. Dat doet iedereen. Vindt u het erg als ik een sigaretje rook?’ Echter zonder een antwoord af te wachten stak hij zijn sigaret aan en reikte het doosje met sigaretten naar John. John knikte beleefd terwijl hij zonder wat te zeggen met een gebaar de chauffeur erop attendeerde dat hij de aangeboden sigaret van de chauffeur niet hoefde. ‘90 Tamarraw Hills? Is dat niet bij het archeologisch museum? Die is nu gesloten hoor! Wilt u er inbreken?’, grapte Jim. Hij probeerde uit alle macht een conversatie op gang te brengen. Blijkbaar was de avond zeer saai geweest en had hij behoefte aan een gesprek. ‘Mijn ex vroeg me daarheen te komen!’, zei John kort om niet teveel in een gesprek verzeild te raken. Maar Jim had reeds een ingang gevonden en bleef vragen. Hij nam een haal van zijn sigaret en blies een wolk rook uit: ‘Je ex! Nou die weet ook een tijdstip uit te kiezen. Het moet wel héél belangrijk zijn om midden in de nacht daarvoor je huis uit te komen!’ Jim hoopte meer te horen te krijgen. Hij was nieuwsgierig en dat liet hij merken ook. .

 

- 1 -

 

 

‘Ik weet het niet. Ze klonk angstig.’

‘Nou, als je daar voor naar haar toe gaat, moet ze nog steeds iets voor je betekenen!’De taxi stopte voor een rood licht bij een openstaande brug. ‘Moet je kijken. Midden in de nacht en de brug is open. Zal ik erom heen rijden via een andere weg?’ ‘Nee, wacht maar. Het zal wel niet zo lang duren!’

‘Nou meneer. Er was eens een keer dat ik voor een brug stond die......’ Jim zag dat John geen interesse had in zijn verhalen en stopte. ‘....maar dat is een lang verhaal. Werkt uw ex daar soms? Tamarraw Hills is afgelegen en normaliter geen plek om midden in de nacht iets af te spreken!’‘Dat is juist. Zij is conservator.’ John kon met zijn stem niet verhullen dat hij toch nog altijd trots op haar was.

‘Dan werkt zij nog laat! Logisch dat zij je ex dan is. Nachtwerk maakt je huwelijk uiteindelijk kapot. Mijn vriendinnen konden het ook nooit verdragen als ik weer eens 's nachts moest werken. Toen ik eens vroeg thuis kwam, was mijn vriendin verdwenen. Er lag een briefje op tafel dat zij niet meer terugkwam als ik deze baan niet opzegde. Ik heb haar daarna nooit meer gezien! Je moet toch geld verdienen, hé meneer, en de banen liggen niet voor het oprapen. Bovendien waar vind je nog zo'n baan waar je 's nachts de meest interessante mensen ontmoet!’Jim bedoelde dit als een steek onder water. Hij kreeg weinig respons van John en hoopte hiermee het gesprek weer op gang te krijgen. ‘O’, zei John terwijl hij naar buiten keek en een klein motorbootje met een groen licht voorop onder de brug door zag varen, waarna de brug zich weer langzaam begon te sluiten. ‘Eindelijk’, dacht hij, ‘Nu kunnen we weer verder. Hoe eerder ik er ben hoe beter. Die vent houdt maar niet op!’ ‘Zal ik wachten als we er zijn? Misschien moet u beiden nog ergens anders naar toe?’, vroeg Jim met in zijn gedachten nog wat extra te kunnen verdienen. John dacht even na: Amanda klonk nerveus. Moest hij haar ergens mee naar toe nemen of wilde zij hem alleen in het museum iets vertellen of laten zien? ‘Ja, doe maar. Maar ik weet niet hoe lang je zal moeten wachten!’ ‘Geeft niet. Ik wacht wel. Ik heb verder toch niets te doen. Er is thuis niemand die op mij wacht.’ De brug was weer vrij en met een flinke dot gas vervolgde de oude Chevrolet zijn weg naar het archeologisch museum. De rest van de tijd werd er weinig meer gezegd in de auto. John bleef weigeren meer informatie omtrent zijn situatie met Amanda te geven en uiteindelijk had Jim het toch maar opgegeven. Hij had nog een sigaret opgestoken en hoestte na het nemen van een haal. De as viel daarbij op zijn toch al niet zo schone bruine broek die er nu weer een vlek bij had gekregen. John zei niets maar walgde van deze vieze gewoonte en de rotzooi die het gaf. De taxi stopte onder aan de heuvel waarop het museum was gebouwd. Het verlichte bordje met ‘personeelsingang’ was aan de bovenzijde van wat in de verte op een deur leek nog net te zien. ‘Ik zal op de parkeerplaats gaan staan en blijven wachten!’ ‘Prima. Als ik na een uur nog niet terug ben ga je maar weg.’, antwoordde John terwijl hij hem het geld voor de rit én een flinke fooi gaf voor het eventuele wachten.

 

Het was opgehouden met regenen en een schemerig maanlicht kwam tussen de opklarende wolken door. Als je het museum zo ’s nachts ziet, amper verlicht en redelijk ver van de stad, lijkt het op een uit de kluiten gewassen huis dat al jaren leeg stond, dacht John. Ondanks het bord aan het begin van het pad met het opschrift: ‘Hartelijk welkom bij het Archeologisch museum van de O’Connely Foundation’, had het niet bepaald een uitnodigende sfeer. Het museum was aan het eind van de negentiende eeuw gebouwd en had zijn bestaan te danken aan een verzameling artefacts van een wereldreiziger Tim O’Connely. O’Connely had een obsessie voor stenen die mogelijk als gebruiksvoorwerp waren gebruikt. Deze collectie stenen had hij na zijn dood nagelaten aan zijn dochter, Mary. De reden van deze obsessie is door haar vader nooit verteld. En als O’Connely al aantekeningen had gemaakt over de herkomst en bedoeling van de stenen, dan waren deze nooit gevonden. De ‘gebruiks’-voorwerpen, in eerste aanblik fraai afgewerkt, waarvan enkele met uitzonderlijke vormen, hadden voor verzamelaars weinig waarde maar had wel de interesse gewekt van enkele studenten die samen met Mary op de plaatselijke high-school zaten. Aangezien van een groot aantal objecten de herkomst niet kon worden bepaald en ook het gebruik ervan onduidelijk was, kwamen de studenten op het idee de stenen aan het publiek te willen tonen en hen te laten bedenken waar de artefacts mogelijk voor gebruikt zouden kunnen zijn. Zo ontstond het idee de stenen tentoon te stellen. Mary schonk ze aan de stadhouders onder voorwaarde dat de verzameling voor alle burgers tentoon gesteld zouden worden. Het plaatselijk bestuur van

 

- 2 -

 

de stad zag wel iets in het idee. Te meer omdat de stad wel wat aandacht kon gebruiken voor de verdere opbouw. Een museum paste in dit beeld. Het leegstaande huis op Tamarraw Hills was groot genoeg om de collectie te herbergen en bood voldoende gelegenheid om met een minimale investering een leegstaand huis uit te bouwen tot een toeristische attractie.

Mary O’Connely heeft zelf de grand opening van het tot museum gebombardeerde huis op Tamarraw Hills nooit meegemaakt. Vlak na haar gift aan de gemeente werd het ouderlijk huis van Mary door brand verwoest. Een onherkenbaar verkoold lichaam werd teruggevonden op de plaats waar haar vader al die jaren zijn verzameling had bewaard. De hitte moet immens geweest zijn. Het enig herkenbare deel bij het lichaam was een onverklaarbaar ongeschonden zilveren ring met een blauwe glanzende, krasloze bolle steen om een verkoolde vinger. Een ring die Tim O’Connely haar had gegeven na zijn terugkeer van een van zijn reizen en die zij sindsdien nooit meer had afgedaan.

In de daarop volgende jaren werd Tamarraw Hills meerdere malen verbouwd, was tot twee maal toe door blikseminslag zwaar beschadigd, maar aangezien de collectie stenen onbeschadigd in de glazen vitrines deze catastrofes overleefden, werden de stenen in de loop der jaren tot een mythe verklaard, dat de stenen bescherming aan de bevolking zouden bieden tegen allerlei rampspoed van de inmiddels tot een middelgroot uitgegroeide stad. Het verhaal gaat dat er eens een onfortuinlijke inbreker heeft getracht de stenen te stelen voor zijn eigen geluk. Er werd een glassnijder, een paar handschoenen en een markeerstift bij de glazen vitrine gevonden waarin zich de paarse stenen bevonden. Van de dief ontbrak echter ieder spoor. De vitrine bleef onbeschadigd. Hoewel wellicht gestoord tijdens de poging de stenen tot zijn eigendom te maken, gaf dit de plaatselijke bevolking nog meer de overtuiging dat de door Mary O’Connely geschonken stenen een zeer waardevol bezit waren voor de stad die onder geen enkele omstandigheid het museum zouden mogen verlaten. Dit bijgeloof leidde ertoe bij dat de stenen het symbool werden van de stad. Bij het bnnenrijden van de stad stond op een reclamebord de collectie van Tim O’Connely als een ‘must see’ aangeprezen. De stad verlaten zonder dit bezichtigen werd bijna als een doodzonde beschreven en zou ongeluk brengen aan de voorbijganger die het in zijn hoofd haalde het museum niet te bezoeken.In de loop der jaren breidde het museum uit met verschillende tijdelijke en blijvende exposities van andere archeologische vondsten. De bezoekers die de stenen kwamen bezichtigen waren vooral onder de indruk van een collectie paarse stenen, allen in de vorm van een zevenpuntige ster. Zeven stenen in totaal, verschillend van grootte maar qua vorm exact gelijk aan elkaar. Ook een drietal glanzende zwarte ‘eieren’, waarvan één zo groot als een fauteuil, trokken veel aandacht. De speculaties van de bezoekers over de herkomst van de stenen en waarvoor ze zouden hebben gediend varieerden van versteende dinosauruseieren tot meteorieten voor de zwarte eieren en van gebaksvormen uit de oudheid tot onderdeel van een ketting van een stamhoofd voor de paarse sterren. Ondanks de talloze speculaties is tot op de dag van vandaag geen enkele zinnige reactie van een bezoeker gekomen die het onderzoeken waard was. Helaas hadden al deze ideeën, behalve de opbrengsten voor de stad, geen resultaten opgeleverd zoals Mary en haar medestudenten gehoopt hadden.

 

John rende de trappen op en liep vervolgens hijgend tussen de groteske pilaren die het museum omringden. Hij moest toch eens wat aan zijn conditie doen! Toen hij bij de personeelsingang aangekomen was, bleek de deur op een kier te staan. Een schemerig licht was erachter zichtbaar. John keek voorzichtig naar binnen. Enkel de noodverlichting brandde in de gang waar hij zich bevond.

‘Amanda?’, riep John op een beetje fluisterende toon, alsof hij de bewaking niet wilde storen en bang was voor inbreker te worden aangezien.‘Amanda?’, riep John nu iets harder. ‘Ben je hier?’ In de ruimte was een zekere galm van zijn stem nu hoorbaar. Er kwam geen antwoord. Langzaam begaf John zich in de gang van het museum. Onwennig, midden in de nacht, door een slecht verlichte gang te lopen gaf John de kriebels. Als er politie zou komen, hoe kon hij dan zijn aanwezigheid verklaren?

‘Amanda? Ben je hier?’ Geen antwoord. Halverwege de gang zag John een kantine en een kleedruimte. Beide ruimtes waren zwak verlicht. Tegenover de kleedruimte bevonden zich de toiletten. Aangezien hier geen licht brandde, liep John meteen door naar het einde van de gang. Had hij nou maar een zaklantaarn meegenomen. De noodverlichting liet net de contouren van de deuren zien. Mocht er iets belangrijks op de grond liggen of zich in een hoekje van de kantine bevinden, dan zou hij het zo over het hoofd zien.

 

John bereikte inmiddels de tweede deur aan het einde van de gang. Licht piepend ging de zware deur open.

 

- 3 -

 

 

Hij stond nu in een grote zaal. In de schemering kon hij verschillende vitrines herkennen. Vanuit een tweetal vitrines gloeiden enkele stenen groen op. Blijkbaar waren dit fluorescerende stenen. Soortgelijke stenen had John als kind thuis ook. Als je ze een tijdje in het licht hield dan gloeiden ze nog lang na. Lopend door de grote zaal riep John opnieuw Amanda’s naam. Geen antwoord. Nu begon hij toch wel ongerust te worden. Zou haar iets overkomen zijn? Ze had om hulp geroepen, ze wist dat hij zou komen, de deur stond voor hem open. Dan is het toch logisch dat Amanda ook daar op hem zou wachten. Voorzichtig liep John in de richting van een dubbele trap. De linkerzijde ging naar boven, de andere zijde leidde naar beneden en was afgesloten met een ketting en een bordje erop. Ondanks de schemering kon hij ‘Verboden Toegang’ lezen. Of het nu de aantrekkingskracht van het bordje was of de nieuwsgierigheid om nu eens te kijken waar je normaal niet mag komen, wist John niet, maar de weg naar beneden lonkte hem.

Hij maakte de ketting los, liep er langs en bevestigde de ketting weer aan de haak waar hij aan had gezeten. Halverwege de trap was een klein raam waardoor enig maanlicht de traptreden net voldoende beschenen om te voorkomen dat hij een trede zou missen. ‘Amanda?’ Nog steeds geen enkele respons. Zou Amanda nog wel in het museum zijn? Misschien had ze ongeduldig gewacht en gedacht dat hij niet meer zou komen. John had ook nog extra tijd verloren met het zoeken naar een taxi en wachten voor de openstaande brug. Amanda kon niet weten dat zijn auto in de garage stond en hij daardoor niet zo snel kon komen als zij misschien had verwacht. John stond nu beneden. Het was er aardedonker. Op gevoel, met één hand voor zich uit en de andere hand langs de muur, liep hij schuifelend door de gang. De wanden voelden ruw aan. Ook hier was geen lichtknopje te bekennen. Zou hij weer teruggaan? Net toen hij besloot terug te gaan, voelde hij een deurknop. Met angst en nieuwsgierigheid tegelijk opende John de deur. De deur gaf weerstand en hij had veel kracht nodig om deze te openen. De deur zat niet op slot maar een zeer sterke dranger aan de binnenzijde van de deur werkte behoorlijk tegen. Bij het opendoen werd hij verblind door TL-verlichting. Een walm van zweet en waterdamp kwam hem tegemoet. Het duurde even voordat Johns ogen aan het licht gewend waren. In de kamer was geen raam en blijkbaar werkte de ventilatie niet. Met een zachte dreun was de deur weer dicht gevallen. Er stond een open kast met allerlei gereedschappen, een wastafel, een tafel met een versleten tapijt eronder en twee even versleten bureaustoelen in de kleine ruimte. De stilte in de kamer werd verstoord door het tikkende geluid van een wandklok aan de muur, dat werd versterkt door het terugkaatsen ervan tegen de wanden in deze ruimte. De zweetlucht en waterdamp in de warme kamer gaven de ruimte een benauwd gevoel. De vochtigheid was zo hoog dat ze waterdruppels vormden op John’s gezicht en direct in druppeltjes van zijn voorhoofd liepen. Het was hier verschrikkelijk warm. Pas toen merkte hij een licht gezoem op, dat afkomstig was van een metalen kistje dat in het midden van de tafel, centraal in deze ruimte, stond opgesteld. Op het metalen kistje stonden de letters: --ToC-- gegraveerd. Het gezoem trok zijn aandacht en zonder verder na te denken wilde John het kistje openen. Toen hij zijn handen in de richting van het kistje bewoog werd het zoemen heviger. Het kistje gloeide op en er was een warmte voelbaar die van het kistje afkwam. Het aanraken was onmogelijk. Hoe dichter hij bij het kistje kwam hoe warmer het werd en het geluid veranderde van een gezoem in een zeer pijnlijke hoge toon. Hoe nieuwsgierig John ook was, de hitte en het geluid weerhielden hem ervan er naar toe te lopen en het kistje te onderzoeken.

Pas toen realiseerde hij zich dat hij voor Amanda kwam en niet voor een zoemend kistje. Amanda was hier niet en er was hier geen tweede uitgang. John dacht na. De zweetlucht mag in deze gesloten ruimte wel even blijven hangen maar om drie uur ’s nachts zou die normaliter toch niet meer aanwezig kunnen zijn tenzij er kortgeleden nog iemand is geweest. Zou dat Amanda geweest kunnen zijn of was hier nog iemand anders aanwezig geweest? De zoete geur van de parfum die Amanda gebruikte toen ze nog samen waren, zou hij meteen herkend hebben. Maar deze wat penetrante geur kon hij niet thuis brengen. En wat deed deze persoon zo laat hier? Al peinzend liep John terug de donkere gang weer in. Hij moest een zaklamp hebben of een lichtknop vinden. Voorzichtig, op de tast zocht John zijn weg terug naar boven en een lichtknop. Opeens, hoorde hij een bekende stem. ‘Meneer?’ Het was de stem van Jim. ‘Ik ben hier beneden!’ Dankzij de stem van Jim, kon John zijn richting beter bepalen en vond hij snel de trap weer.

‘Heeft u hulp nodig?’

‘Ik heb mijn vrouw, eh ex-vrouw nog niet gevonden. Ik heb geen idee waar ze zich bevindt. Beneden is ze niet. Ik wilde net naar boven gaan.’‘Heeft uw ex geen kantoorruimte? U vertelde dat ze conservator was. Dan heeft ze toch wel een eigen werkruimte of kantoor?’ ‘Vast wel. Maar ik heb haar in geen tijden gezien en de laatste keer dat ik hier geweest ben, was tijdens een

 

 

- 4 -

 

 

tentoonstelling. Ik ben niet in andere ruimtes geweest dan die waar ook het publiek werd toegelaten. Op de begane grond is de tentoonstelling, beneden ben ik geweest. Dus moeten we boven zijn’. In stilte liepen de twee mannen achter elkaar de trap op. Hoewel John Jim verder niet kende, anders dan van de taxi, was hij eigenlijk best blij zijn zoektocht naar Amanda niet alleen, in dit grote, bij nacht kil aanvoelende, uit de kluiten gegroeide huis, te moeten voortzetten. De met een tapijt bedekte trap werd halverwege gesplitst in twee gedeelten die links en rechts verder hun weg naar boven vervolgden. Beide kanten schenen op de eerste etage uit te komen, alleen aan de tegenovergestelde zijden. Zonder te overleggen splitsten John en Jim zich op hun weg naar boven, elk naar één kant van de trap verder te vervolgen. De duisternis op de eerste etage leek enigszins minder dan die op begane grond. Dit kwam vermoedelijk door een groter aantal ramen op deze verdieping. Ook was het effect van gewenning aan de duisternis mogelijk. Het was in ieder geval voldoende om niet te struikelen over voorwerpen die slordig over de vloer verspreid zouden kunnen liggen. Opeens zag John aan de overzijde, daar waar Jim de verdieping bereikte, een lichtbundel. De lichtbundel maakte een zwaaiende wenkende beweging naar John. Het was duidelijk dat de taxichauffeur hem iets wilde laten zien. John koos voor de kortste weg en liep de trap terug naar beneden om vervolgens aan de andere zijde weer naar boven te gaan. ‘Ik heb een paar zaklantaarns gevonden in de brandslangkast’, zei Jim triomfantelijk, terwijl hij een zaklamp aan John gaf.

‘Dat is het eerste positieve wat ik vandaag meemaak. We kunnen nu tenminste zien waar we lopen.’John knipte de zaklantaarn aan en scheen er mee om zich heen. Hij zag nu voetschappen die op de vloer waren geschilderd. Blijkbaar om de bezoeker te leiden over de route die hij het beste kon volgen om alle bezienswaardigheden te zien. Beide mannen vervolgden hun zoektocht met hun zaklantaarns twee kanten op schijnend om een zo breed mogelijke lichtbundel te hebben. ‘Hé,’zei Jim, ‘een deur waar geen voetstappen naar toe leidden. Volgens mij is die dan niet bedoeld voor bezoekers en dus is de kans groot dat die alleen voor het personeel bedoeld is!’ Enige logica kon John hierin wel zien en liep ernaar toe. In de deur zat een matglazen raam. Jim scheen met zijn zaklamp op de deur. In het midden van het raam stond ‘--geen toegang--’ te lezen. Dit laatste bevestigde min of meer het vermoeden van Jim dat de deur naar personeelsvertrekken leidde. Zonder te twijfelen opende John de deur, die verbazingwekkend genoeg niet op slot zat en liep de gang in. Aan de weerszijden van de gang bevonden zich deuren en aan het einde van de gang leidde een deur naar vertrekken die zich daar achter bevonden.

‘Amanda, ben je daar?’, riep John zonder een antwoord te verwachten.Terwijl hij het laatste woord uitsprak, zag hij een licht schemeren dat vanachter een deur aan de linkerzijde van de gang scheen te komen. Aan de linkerzijde stond een tekst die John zo gehoopt had al eerder te vinden: ‘Amanda Foley - conservator.’

Beide mannen, even nieuwsgierig, drongen zich door deze deur.

‘Amanda?’

De kamer inlopend haalde John diep adem. Hij rook de welbekende zoete geur van de parfum die zijn Amanda ook gebruikte toen zij nog bij elkaar waren. Eindelijk een aanwijzing. Amanda is hier geweest. En omdat de geur nog zo nadrukkelijk in de kamer hing, kon dit niet lang geleden zijn geweest.‘Wat een walgelijke geur hangt hier! Is die van je vrouw?’

‘Ja.’‘Puh. Nou ja, ieder zijn meug. Ha, een lichtknop.’ Jim scheen met zijn zaklantaarn op de lichtknop en draaide de schakelaar om. ‘En kijk, er zij licht!’ Alsof het afgesproken was, deden beide heren precies op hetzelfde moment hun lantaarns uit om batterijen te sparen. Het licht bestreek vanuit het midden van de kamer de hele ruimte. De kamer was rommelig. Overal lagen schriften, boeken en dozen. Dozen op de tafel, dozen op een stoel, dozen op de grond. Het enige verschil was de maat en het materiaal. Sommigen waren van hout, eigenlijk kisten dus. Er waren twee metalen kistjes voor zover zij konden zien en de rest leek van karton. Op de dozen zaten stickers met teksten die leken op plaatsen en datums: Andes 17-7-1777; Centraal Plateau, Fr 18-9-1856, Margraten 1276, Antropolis 22-8-2222 etc. Hoewel die laatste geen datum zou kunnen zijn, en de naam John niets zei, leken het allemaal dozen met vondsten uit verschillende plaatsen op de wereld die waren verzameld en bij dit museum hun eindbestemming hadden gevonden. Op alle dozen stonden de letters: -–ToC -– Die was hij al eerder tegengekomen. Nog voordat John iets kon zeggen, riep Jim triomfantelijk: ‘Tim O’Connely. Dit zijn de initialen van Tim O’Connely.’

John keek Jim zonder wat te zeggen aan. Voor een taxichauffeur is hij wel goed op de hoogte met de geschiedenis en achtergronden van dit museum, dacht John. Tegelijkertijd was er enige jalousie van John,

 

- 5 -

 

 

omdat hij daar zelf niet op was gekomen. Jim sloeg geen acht op de blik van John en keek in de kartonnen dozen. ‘Leeg! Al die dozen zijn leeg. Er zit alleen maar zaagsel in.’ Vervolgens ging hij naar de houten kisten. ‘Ook niets!’ De metalen kisten leken even meer geluk te brengen. Het deksel was er nog op. Even leek het erop dat deze kisten hier slechts waren neergezet en men er nog niets mee had gedaan. Hoewel er geen slot te zien was, kreeg Jim het deksel niet open. ‘Heb jij een zakmes of zoiets bij je, John?’ ‘Nee. Dat is niet iets waar ik midden in de nacht aan denk! Maar misschien vinden we hier iets!’ Beide mannen keken zoekend om zich heen. ‘Tjonge, wat had Amanda van haar kantoor een puinhoop gemaakt. Zo ken ik haar niet.’, dacht John. Op zoek naar een voorwerp waarmee je een kist kan openen, verschoof Jim een aantal dozen die op de tafel stonden. ‘Aha, een opengevouwen notitieboekje! Een briefje van Amanda. Jouw naam staat erop John.’ Hier had John niet op gerekend. Nerveus nam hij het boekje van Jim aan en begon te lezen.

                                                                      

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

- 6 -

 

 

II

 

 

John,

 

Ik heb de laatste weken rare gebeurtenissen meegemaakt. Ik weet inmiddels dat de stenen van O’Connely dit veroorzaken.  Ik vond tijdens het opruimen van de kelder een aantal dozen en kisten onder een deken. De kisten waren zeer goed afgesloten en waren niet open te krijgen. Toen ik een kist meenam naar mijn onderzoeksruimte en openbrak, zag ik een witte kubusvormige steen. Tegelijkertijd met het openen, begonnen drie andere stenen die ik in mijn kamer had liggen te gonzen.Eén van deze stenen, een groene, trilde en brak in stukken. Tussen de stukken lag een papiertje van Tim O’Connely. De tekst was gedeeltelijk verdwenen maar de woorden ‘Drie kubussen, Mary Celeste, en Stonehenge’ waren nog leesbaar.

Ik ben er nog niet achter wat de betekenis van alles is, maar als ik de witte kubusvormige steen uit het kistje pak en deze naast de blauwe bolvormige steen leg, lijken zij elkaar aan te trekken en verschijnt er, uit het niets, een wazig beeld boven de blauwe steen. Als ik de blauwe naast een oranje driehoekige steen leg, gebeurt er niets. Als ik de witte steen naast het zwarte eivormige steentje uit de vitrine van de bezoekersruimte leg, verschijnt er een plas water uit het niets. Als ik in de plas kijk, zie ik geen reflectie. Dit was zo bizar dat ik jou heb gebeld.

Ik ben nu verder aan het kijken wat er met de andere stenen gebeurt. Alle gebeurtenissen lijkenalleen te werken in combinatie met deze witte steen. Als ik andere stenen bij elkaar leg, lijkt er niets te gebeuren. Ik noem de witte steen ‘de Moedersteen’. Het lijkt of er leven zit in de stenen en de witte steen ze wakker maakt. Het ziet er naar uit dat iedere steen andere unieke eigenschappen te heeft. In alle gevallen moest ik de witte steen dicht bij een andere steen leggen, wilde er wat gebeuren. Ik ben nu naar de kelder gegaan om de andere kisten te openen. Mocht je dus dit briefje lezen, dan weet je dat je mij in de kelder kan vinden. Dat is de trap af die is afgesloten met een ketting. De deur is aan het eind van de gang en sluit hermetisch. Ik kan je dus niet horen. Klop even, maak me niet aan het schrikken alsjeblieft, zoals toen met Kerstmis! Ik wacht op je. Bedankt dat je zo laat wilde komen.

 

Amanda.

 

‘Ik ben beneden in de kelder geweest. Zij was daar niet!’

‘Heb je alle kamers bekeken?’

‘Er was er maar één! Bovendien was er geen andere uitgang. Als ik haar brief lees, heeft ze dit geschreven nadat ze mij gesproken had. Wat nu?’

‘Misschien was ze het wachten zat en is ze naar huis gegaan?’‘

Nee, dat had ze zeker niet gedaan. Het kistje..! Het kistje op de tafel. Dat begon te zoemen en werd een kacheltje, toen ik het probeerde op te pakken. Daar zit vast iets in en misschien is daar een aanwijzing te vinden waar Amanda heen is.’

‘Heb je in de kelder ook allemaal kisten zien staan?’

‘Nee. Alleen een klein metalen kistje op de tafel.’

‘In het briefje staat dat er meer kisten staan.’

‘Ik heb ze niet gezien!’

‘Mag ik daar ook eens gaan kijken?’

‘Wacht even, Jim, ik wil hier ook even rondkijken. Misschien vinden we hier ook nog iets. Hier staan ook kisten.’

Jim was duidelijk iets te snel en te enthousiast. Hij wilde alles tegelijk onderzoeken. Toen hij zich realiseerde dat hier inderdaad ook nog meer te onderzoeken was, liep hij naar een langwerpig goudkleurig metalen kistje van tien bij vijftien bij vijf centimeter, dat bovenop een andere doos was gezet, en tilde het op. Bijna vertilde hij zich eraan. Jim dacht dat het kistje zwaarder zou zijn maar het was zo licht als een veertje. ‘Zouden die kisten allemaal uit de kelder zijn gekomen?’‘Dat kan ik niet geloven. In het briefje staat dat ze naar de kelder is gegaan voor die kisten. Als dit ze zijn, dan klopt het toch niet!’

 

- 7 -

 

 

Jim moest toegeven dat dát niet erg waarschijnlijk was.

 

‘Misschien ligt er iets in de lade van het bureau om de metalen kisten open te maken.

’John opende zonder verder na te denken de bovenste lade van het bureau..

Een handtasje. Hij opende het handtasje.

‘Een kam, spiegeltje, rode lippenstift, lederen portemonnee, een nagelsetje en nog veel meer typisch vrouwelijke spullen die in een handtasje gebruikelijk zijn!’, mompelde John. Hij pakte de portemonnee eruit. In de portemonnee zat een visitekaartje: P. Dendermonde, archeologische taxaties, Wallingtonstreet 68, 3TE4ZG Tennessee. Tel. 00587885314 John keek verder. Wat kleingeld en een rijbewijs.

Toen schrok hij. Het was het rijbewijs van Amanda. Zij zou nooit hiervandaan gaan zonder haar handtas met geld en rijbewijs erin. Ze zou hier dan eigenlijk nog moeten zijn. John werd nerveus. Hij had haar beneden dan moeten tegenkomen of zij had hem toch moeten horen roepen! Nu was het John die zonder verder wat te zeggen het tasje onder zijn arm klemde en in de richting van de deur liep om te gaan kijken of hij een spoor van Amanda in de kelder kon vinden. Jim keek naar John en zwaaide met het vergulde kistje, ‘Ho,ho,ho, ik wil toch eerst hier nog even kijken of ik iets vind dat dit kistje kan openen.’

‘Ik kijk nog even in de andere lades van het bureau!’Blijkbaar had Jim geluk bij het zoeken. Eerst een zaklantaarn en nu een briefopener. De briefopener was zwaarder dan het kistje. En op het lemmet stonden de initialen A.M. Foley, Harvard 1986. Het mes zelf was van zwaar verzilverd metaal met een dun toelopende punt. Toen John zag dat Jim dit voorwerp uit de lade haalde liep hij terug. ‘Amanda Meridith Foley’, riep John. Dit is haar afstudeercadeau van Harvard. Het lag altijd bij haar poststukken toen wij nog getrouwd waren.’

Het werd John even teveel. Zoveel herinneringen aan zijn vrouw op één nacht. Emotioneel en bang dat haar iets ergs was overkomen liep John opnieuw naar de deur. Hij wilde geen tijd meer verliezen in deze kamer zolang bij niet zeker wist of Amanda nog in het Museum aanwezig was.‘Neem de briefopener en het kistje mee. Maak het beneden maar open!’, riep John en stapte zonder te wachten de kamer uit. Jim wilde nog verder zoeken maar kon John ook wel begrijpen. Bovendien was het ook niet plezierig om hier alleen in deze ruimte achter te blijven. Jim greep het kistje en stopte de briefopener in zijn zak en rende achter John aan.

 

Beneden aangekomen kon John deze keer iets sneller de deur vinden. Jim volgde hem op de voet. Toen John de deur volledig opende, verblindde het TL-licht Jim en mopperde hij waarom John hem niet had gewaarschuwd. John, grinnikte. Hij had er deze keer rekening mee gehouden en kneep zijn ogen al wat dicht voordat hij verder naar binnenstapte.

‘Kijk, Zie je wat ik bedoel. Er is geen andere ruimte!’

‘Niet zo snel. Misschien heb ik te veel fantasie maar dit is een oud huis en oude huizen hebben nog wel eens een ‘verborgen ruimte’. Misschien achter de kast of onder de tafel.’

Jim voelde aan de kast. Die was eenvoudig te verschuiven. Met een beduusde blik moest hij ontdekken dat achter de kast slechts een grijze, wat beschimmelde betonnen muur te zien was. Hij gaf echter niet op, liep naar de tafel en wilde deze verschuiven. Het kistje op de tafel begon te gloeien en licht te zoemen. Precies zoals John de eerste keer had meegemaakt. Jim keek er van op, maar liet zich niet afschrikken. Met alle kracht probeerde hij de tafel te verzetten. Maar de tafel leek vastgelijmd aan de grond. ‘Kan je mij even helpen?’, vroeg Jim aan John.

Even stamelde John. Hij was verbaasd naar Jim aan het kijken die blijkbaar nog meer geïnteresseerd leek om een verklaring te vinden voor de mysterieuze zaken die zij deze nacht hadden meegemaakt dan hij zelf. Terwijl het toch om zijn vrouw ging en Jim slechts de taxichauffeur was die hem naar het museum had gebracht.

Even later trokken en duwden zij uit alle macht om de tafel te verzetten. Met zeer veel moeite verschoof de tafel. De tafel, die uit gewoon hout leek te bestaan, voelde als lood. Het kistje bleef zoemen, alsof het het kistje was dat zich verzette tegen het verplaatsen van de tafel.Het oude versleten tapijtje verschoof mee met de tafel. Na enkele minuten van krachtsinspanning was de tafel zo’n 25 cm verplaatst. Totaal uitgeput keek Jim naar de grond. John, zelf ook behoorlijk vermoeid, keek op zijn beurt naar Jim. ‘Je moet stoppen met roken, dan blijf je net

 

 

- 8 -

 

 

zo fit als ik!’, grapte John terwijl hij zelf ook voelde dat hij geen veertig meer was. ‘Maar kijk eens, naar de grond!’, zei Jim nog nahijgend. ‘Een luik, dit lijkt op een luik.’ ‘O jé, wat stom! Zitten wij hier moeilijk te doen om de tafel te verschuiven, terwijl ik die briefopener bij mij heb. Daar moet je dat oude tapijt mee kunnen doorsnijden!’ Meteen begon Jim met steken en rukken aan het tapijt om de vezels uit elkaar te trekken. Na nog wat geruk en zweet van zijn voorhoofd te hebben geveegd, werd een luik ter grootte van een forse stoeptegel zichtbaar. ‘Ha, ha, wat heb ik je gezegd!’

John stond verbaasd. Dit was de derde keer dat Jim hem had afgetroefd. Eerst wist hij een zaklantaarn te vinden op een plaats waar John niet op was gekomen, vervolgens vindt hij het notitie boekje van Amanda en nu heeft hij weer een luik gevonden. Langzaam begon John aan zijn eigen inventiviteit, waar hij altijd zo prat op ging en anderen mee aftroefde, te twijfelen. Was hij door al zijn werk zo ‘mat’ geworden dat hij zelf niet meer op zulke ideeën kon komen?

Hoe het ook zij, misschien kwamen ze een stukje dichter bij de oplossing van het raadsel om de verdwijning van Amanda te verklaren.John zag een ring in het houten luik en trok er stevig aan. In tegenstelling tot de bijna onmogelijke taak om de tafel te verzetten, ging het luik eenvoudig en zonder gepiep open. Jim scheen erin met zijn zaklantaarn. Een ladder leidde naar beneden. Een schimmelachtige geur steeg op uit het donkere gat en nestelde zich in de neusvleugels van Jim, terwijl hij de trap afdaalde. John die door het gat in de vloer toekeek, zag Jim uit zijn gezichtsveld verdwijnen en moest het doen met het geluid van zijn voetstappen. Hij kon niet anders dan hem volgen. Ook John werd overvallen door de muffe schimmelachtige geur die uit deze kelder leek te komen. Hij volgde de lichtbundel die uit de zaklantaarn van Jim, inmiddels ver voor hem, scheen.

‘Zie je wat?’, vroeg John.

‘Alleen een hoop stof met voetstappen erin. Hier is nog niet zo lang geleden iemand geweest.’ John bekeek de voetstappen en deze keer was hij Jim voor: ‘De voetstappen zijn van een vrouw. De hakken zijn smal. De afdruk wijst erop dat de kans heel klein is dat dit van een man is geweest.’

‘Amanda misschien?’

‘Zou kunnen, maar ik heb nooit zo naar haar voetafdrukken gekeken. Wel droeg zij schoenen met enige verhoging in de hak en dat komt wel overeen met de vorm van deze afdruk.’John scheen met zijn zaklantaarn voor zich uit. De kelder bleek groter dan verwacht. Stofdraden hadden zich meester gemaakt van de ruimte. De mannen volgden de voetsporen terwijl zij de stofdraden van hun gezicht haalden.

‘Dit kan helemaal niet!’, riep John opeens. ‘De stofdraden geven aan dat hier niemand gelopen kan hebben. Toch staan hier voetstappen op de vloer, onder de stofdraden!’‘Inderdaad, vreemd!’, vond Jim ook. John scheen met zijn lamp opnieuw vooruit. De voetstappen eindigden bij een aantal kisten die zij nu pas zagen staan.

Zonder verder acht te slaan op de irritante stofdraden die op zijn gezicht kwamen, versnelde hij zijn pas om bij de kisten te komen.De kisten waren allen voorzien van een koperen beslag en leken op een kist zoals hij die kende uit een film waarin een goudschat in zo’n kist was verstopt. Eén kist stond open, een tweede was voorzien van een sleutel in het sleutelgat. John keek in de open kist en scheen met zijn zaklamp erin. Er lagen enkele boeken. Ze roken muf en voelden wat vochtig aan. Toen hij een boek opende, bleken deze in zo’n verregaande staat van verval, dat de teksten niet meer leesbaar waren. Alleen op de rug van het boek vond hij een aanwijzing: ‘Dagboek’ en op de voorzijde: ‘TOC ’. Een tweede boekje was in een iets betere staat. Hierop stond met grote letters ‘Logboek, Mary Celeste, Kapitein Briggs’. Tenslotte lag er nog iets in de kist wat op een lederen koker leek. John opende de koker en haalde er een opgerold geelgekleurd perkamenten document uit. Hij scheen met zijn lamp op de tekens die hij hierop zag staan. Aan de bovenzijde van de rol stond een zegel van de ‘Mary Celeste’. De rol leek op een zeekaart. Hij herkende de contouren van de continenten van Noord- en midden Amerika en Europa, diverse eilanden en iets wat op coordinaten leek. Er was met potlood een lijn op getekend die een soort van vaarroute uitstippelde. Er stonden enkele kruisjes op de stippellijn met daarop verschillende datums geschreven. De laatste datum die erop was geschreven, 4 december 1872, bevond zich midden in de oceaan bij een kruisje waar de lijn ophield. Helaas moest hij bekennen dat hij onvoldoende kennis van zeevaartnavigatie had en dat hij dit geschrift verder niet kon interpreteren. Van de betekenis van de kaart kon hij alleen vermoeden dat het hier de reis van een zeeschip, betrof waarvan de route tot halverwege de reis, tot 4 december 1872, goed was bijgehouden. Daarna moest iets gebeurd zijn waardoor de kaart niet meer was bijgehouden, aangezien de lijn en datums daar abrupt ophielden. Vlak onder dit laatste ”

 

- 9 -

 

 

kruisje stond ‘in het water’ een omcirkelde tekst met potlood geschreven waarvan enkele letters waren vervaagd. John kon alleen ‘.nt..po..s’ lezen. Voor het ontcijferen van deze teksten had hij echt Amanda nodig. Zij was afgestudeerd in diverse historische geschriften en zeekaarten en bezat ook de maritieme kennis van zeelieden uit die tijd.

Terwijl John druk bezig was met het bestuderen van de vondsten, had Jim de andere kist geopend. Blijkbaar zat het niet op slot.  Een oud laken lag in de kist. Jim trok het laken weg en zag tot zijn afgrijzen een verdroogd en verkoold lichaam in de kist liggen.

‘Er is hier een moord gepleegd!’, merkte Jim geschokt op.‘Nou dit lijkt meer op een fossiel dan op een lichaam. Ik denk dat dat dan wel heel lang geleden is gebeurd.’, stelde John vast.

‘Toch vreemd dat dit hier dan ligt’.

‘Misschien heeft hier nog nooit iemand in gekeken!’

‘Dat kan ik mij niet voorstellen. Je ziet hier voetstappen; de kist was niet op slot. Het moet toch vreemd zijn dat wij de enige nieuwsgierigen zijn John!’

‘Maar er klopt nog meer niet.’, haakte John erop in. ‘De voetstappen zijn maar in één richting. Er gaat geen spoor terug naar de trap en het luik. En wie heeft dat luik dan weer dicht gemaakt? De tafel was alleen niet te verslepen! Ik stel voor terug te gaan en de geschriften te onderzoeken. Het is hier nou niet bepaald plezierig’.Jim was het met hem eens. Hoewel het nergens voor nodig leek, haastten zij zich om toch zo snel mogelijk uit deze akelige ruimte weg te gaan. John pakte de drie artefacts mee en stopte de twee boeken en papieren rol onder zijn arm om boven verder te bekijken. Eenmaal boven aangekomen in wat John maar even een onderzoeksruimte noemde, nu zij in de kelder een kelder hadden gevonden, genoten zij van het licht. De combinatie van een zaklamp die alleen maar delen van een onverlichte kelder kan verlichten en de vondst van het verkoolde lichaam gaf het gevoel dat zij ‘besprongen konden worden’ door iets onmenselijks en hetzelfde lot zouden ondergaan als de persoon in de kist. De dan in eerste instantie ook niet vriendelijk ogende onderzoeksruimte kreeg ineens een heel andere betekenis. Ze deden het luik weer dicht. John legde de boeken en papieren rol op tafel.‘Wat nu? Moeten we de politie waarschuwen?’

‘Eerst eens kijken of je dat kistje wat je al die tijd mee hebt genomen met de briefopener kan openen. Dat lijk loopt niet weg!’ Jim zette de opener in de rand tussen het deksel en rest van het kistje. Alsof hij een schelp wilde openen, gleed hij door de naad op zoek naar een punt waar hij de opener wat kon wrikken.Jim duwde stevig tegen de rand. Zijn hand gleed uit en kwam langs de snijkant van de opener. ‘Verdomme!’, riep Jim en keek naar zijn hand. ‘Ik heb in mijn hand gesneden! Het bloed niet maar is wel gevoelig.’

‘Niet zo kleinzielig hoor. Moet ik het proberen?’Maar John kreeg geen kans. Nog verbetener om het kistje zijn geheim prijs te laten geven, duwde Jim harder tegen het lemmet dat hij deze keer nog beter vasthield om zich geen tweede keer te snijden. Het mes verboog maar het kistje gaf eindelijk mee. Er brak een rand van het kistje en een matte driehoekige op een robijn lijkende rode steen ter grootte van een handpalm op een fluwelen bedje werd zichtbaar. Jim pakte de steen op en bemerkte dat ondanks het feit dat de steen de grootte van zijn handpalm had, het bijna niets woog. Een kaartje onder de steen met de tekst: ‘Wie dit leest is voor eeuwig verdoemd om te zoeken…’ en eronder de tekst ‘TOC’ maakte de vondst nog vreemder. Jim had het kaartje nog maar net gelezen of hij zag vanuit zijn ooghoeken een fel wit licht verschijnen vanaf de tafel. Het andere kistje dat daar stond, was ook open gegaan en verblindde beide mannen. In enkele seconden voelden zij de temperatuur in de kamer ondraaglijk worden. Nog voordat zij konden beseffen wat er gaande was, vulde een dikke witte mist de onderzoeksruimte. Met een automatisme voor lijfsbehoud probeerden zij met de handen voor zich uit op de tast de uitgang van de kamer te vinden. De mist verstikte hen echter en dwong hen over de vloer verder te kruipen. Al tastend over de grond voelde John het lichaam van Jim. Even probeerde hij hem met enkele klappen in zijn gezicht bij bewustzijn te brengen maar ook John voelde zijn krachten afnemen. Vlak voordat John het bewustzijn begon te verliezen hoorde hij voetstappen en een geritsel op de tafel. Toen verloor ook hij zijn bewustzijn.

 

 

Wil je weten hoe het verhaal verder gaat?

Het boek is vanaf 12 februari 2013 te bestellen in elke boekhandel of webwinkel.

Het boek is ook rechtstreeks te bestellen bij de uitgever.

Voor meer informatie van de uitgever en het boek klik hier.

Wil je weten wanneer de release van het verhaal als e-book komt?

Laat dan je naam en adres achter in de belangstelling lijst.

Je wordt dan automatisch op de hoogte gebracht zodra het e-book verkrijgbaar is.

 

 

 ⊥

- 10 -