Appetizer 2:

 

 

       Het oog van Zeus 

                                        Tiberius Black

     

 

 

           

 

 

 

 

 

I

 De euforie was groot. Na 9 maanden rondvaren op de Aegeïsche zee hadden ze eindelijk een aanwijzing gevonden. Eigenlijk was het zo logisch dat Efros Loutraki zichzelf wel voor zijn hoofd kon slaan dat hij hier niet eerder aan had gedacht. De gedachten dat hij zijn opdrachtgever nu kon overtuigen van zijn gelijk maakte zijn stemming nog vrolijker. De hele financiering van de operatie had hij uit zijn eigen zak betaald. Op basis van ‘no cure, no pay’ had zijn project een grote mislukking kunnen worden maar nu konden zij niet meer om hem heen en zouden zijn beweringen serieus genomen moeten worden.

“Dimitri? Kan je mijn vrouw bellen? Zeg Leila dat ik het gevonden heb! Morgen halen we de eerste van de bodem!”

“Waarom bel je haar zelf niet?”, vroeg Dimitri. “Omdat ik dan waarschijnlijk de hele nacht met haar in gesprek ben en dan ben ik niet fit genoeg om morgen te gaan duiken!” “Ja, ja!”, lachte Dimitri. “Je hebt haar al te vaak gezegd dat je het gevonden had en bent gewoon bang dat ze je niet meer geloofd. En dan mag ik het ‘vuile’ werk doen!” “Dat ook! Maar zeg haar maar dat ze over twee dagen aan boord moet komen. Dan kan ze het zelf zien!”

De afgelopen maanden waren zwaar geweest voor Efros. Hij was net getrouwd en had zijn kotter, de Anisakis Marina, net gekocht toen de economie instortte. Alles werd duurder en hij kon zijn rustige vissersbestaan vergeten. Gelukkig had hij van zijn oom de oude verhalen gehoord, zoals iedere kleine Griekse jongen deze verhalen te horen kreeg, over een Griekse Armada van schepen die vanuit Egypte handel dreven met Athene. De handel floreerde en de rijkdom van de Grieken nam toe. Steeds mooiere objecten werden tussen de twee landen verhandeld. Was het ooit begonnen met zout en specerijen, uiteindelijk werden kleding en zelfs boeken met alle kennis uit het Verre Oosten vanuit Alexandrië naar Athene verscheept.

Volgens de overlevering stond in deze boeken alle wijsheid die Egypte had verzameld. Van Astronomie tot medische wetenschap zoals het gebruik van kruiden die allerlei ziekten konden genezen. Nu waren ‘boeken’ misschien een verkeerde omschrijving. Tenslotte waren het meer papyrus-rollen, maar het zou toch veel geld op kunnen leveren, aldus Efros. Genoeg om zijn vrouw en straks ook zijn kinderen te kunnen onderhouden. Al vanaf het moment dat zijn oom hem had verteld dat deze papyrusrollen eigenlijk nooit in Athene waren aangekomen en men er van uitging dat het schip dat ze vervoerde bij een storm was vergaan, had Efros het plan opgevat om, later als hij groot was, te gaan schatzoeken. Eens zou hij de verloren gegane kennis uit de zee opvissen en in zijn land worden geroemd om zijn ontdekking.

Jaren lang had hij al zijn vrije tijd doorgebracht in de grote musea van Griekenland op zoek naar die ene aanwijzing die hem de richting zou wijzen waarin hij moest zoeken. Nu 25 jaar later, had hij de aanwijzing gevonden op een amfoor die in het nationaal historisch museum van Athene stond tentoongesteld. Dat niemand dat eerder was opgevallen was hem een raadsel. Hij hield daarentegen ook zijn mond om te voorkomen dat iemand anders met ‘de eer zou gaan strijken’.

Gelukkig stond de amfoor op een draaiend plateau en kon hij van alle kanten foto’s maken, die hij thuis nader bestudeerde. De tekeningen op de amfoor gaven het relaas weer van een storm en een Egyptisch schip dat in een haven schuilde. De volgende tekening liet zien dat een deel van de lading uit het schip werd gehaald. De laatste tekening mensen in bootjes, kijkend naar een vulkaanuitbarsting.

 

 

 

1

 

 

 

Het leek erop of alle inwoners hun woonplaats in allerijl hadden verlaten en de amforen hadden achtergelaten. Gelukkig had Efros vroeger goed opgelet in de geschiedenislessen. Het eiland Thera werd in 1683 voor Christus getroffen door een gigantische vulkaanuitbarsting die groter geweest moest zijn dan die van de Krakatau. Op Thera zelf, het zuidelijkste eiland van de Cycladen en wat nu Santorini heet, is veel as en puimsteen gevonden die deze vulkaanuitbarsting aantoonde maar er waren nooit skeletten van mensen, zoals bij de uitbarsting van de Vesuvius, gevonden. Dit wees erop dat de inwoners tijdig weg konden komen en dat was ook precies wat Efros had gevonden op de tekeningen van de amfoor. Wetend dat meer dan de helft van het eiland bij de explosie van de vulkaan onder water kwam te liggen, bestond er een kans dat de kostbare amforen ergens onder water konden liggen.

Efros keek over de railing van de Anisakis Marina in het water. Hoewel bijna doorzichtig, was de bodem niet te zien. Maar de laatste aardbeving van enkele weken geleden had een spoor van restanten van woningen onder water laten zien op zijn radar. Het was voor Efros meteen duidelijk dat hier de originele haven voor de kustlijn van Akrotiri lag voordat de vulkaan zijn verwoestende werk had gedaan.

Volgens de gravure op de amfoor was de kade nog vol met goederen toen iedereen een veilig heenkomen zocht, dus het kon niet anders of dit was de plek waar hij moest zoeken. ‘Is het hier niet, dan is het nergens’ dacht Efros.

“Efros!”

“Wat is er Dimitri?” Dimitri hield zijn hand over de hoorn van de telefoon. “Leila wil je toch even spreken!” “Hoe klinkt ze?”, vroeg Efros, bang om weer sermoenen te horen over het niet nemen van verantwoordelijkheid en dat hij nu moest gaan vissen in plaats van waanvoorstellingen na te jagen. “Rustig.”, was alles wat Dimitri zei en gaf de marifoon aan Efros. Efros keek gefronst naar de marifoon alsof hij haar stemming daar uit af kon lezen. “Hallo schat.” “Efros. Ik mis je. Wanneer kom je thuis?” “Schat. Ik heb het gevonden.” Efros probeerde zo overtuigend mogelijk te klinken. “Dat heb je nu al zo vaak gezegd. Ondertussen leef ik bij je ouders. Wordt het nu niet eens tijd dat je gaat vissen en geld verdiend zodat wij op ons zelf kunnen wonen? Je vader en moeder zijn heel aardig maar hun huisje is klein en ik voel mij hier ook opgelaten.” “Kom dan naar mij toe, schatje. Ik heb het echt gevonden. De kade van de haven en de oude huizen van Akrotiri liggen letterlijk onder mijn voeten. Ik heb ze op de echo herkend. De laatste aardbeving heeft ze bloot gelegd en morgen ga ik de eerste amforen zoeken. Je kan mij helpen met het schoonmaken van de amforen voordat we ze aan Niger-Pharma verkopen. Je weet wat ze ons beloofd hebben. Daarna kunnen we ons huisje kopen!”

Even was het stil aan de andere kant van de lijn. Leila had dit verhaal vaker gehoord maar deze keer klonk hij overtuigender dan ooit.

“Ok, schat. Ik kom naar je toe. Waar lig je nu precies?” “4 mijl buiten de kust van Akrotiri. Ten zuiden van Nea Kameni Island. Ik ben het enige schip in de omgeving. Het kan niet missen.”, sprak Efros verheugd.

“Ik mis je schat. Ik ben blij dat je komt. Aan de kade van Akrotiri ligt een dinky van Alexandrou. Vraag hem maar jou naar mij te varen. Hij moet toch nog voorraden brengen.” Efros hing op en keek opgelucht Dimitri aan. Hij had Leila toch kunnen overtuigen dat hij niet voor niets al die maanden had gezocht naar dat stukje kostbare geschiedenis van de Griekse cultuur in plaats van het vissen naar sardientjes om brood op de plank te krijgen. “Ik ga naar bed, Dimitri. Wil jij mijn duikflessen checken, zodat wij morgen direct kunnen gaan duiken? Ik wil de eerste amforen boven water hebben voordat Leila hier is!” Dimitri lachte en knikte. Hij was zelf ook zeer enthousiast over de vondst van zijn broer en kon ook niet wachten om te zien wat er op de bodem van de zee lag.

 

 

 

 

2

 

 

De volgende dag stond Efros al zeer vroeg naast zijn bed. De lucht van gebakken eieren uit de kombuis kwamen hem al tegemoet. Hij was niet de enige die de eerste zonnestralen had opgemerkt. Een stevig ontbijt had hij wel nodig. Duiken kost tenslotte veel energie. Terwijl Efros de kombuis binnenliep, zette Dimitri het bord met eieren op de tafel. “De duikspullen liggen gereed op het dek!”

“Dank je Dimitri. Zodra we gegeten hebben, gaan we.”

Ondanks zijn trek, kon Efros het eten moeilijk door zijn keel krijgen. Na drie happen bedankte hij Dimitri voor het eten en gaf aan de rest maar even in de koelkast te zetten tot hij terug was. Samen liepen ze naar het achterdek. Efros had nog één keer de sonar gecheckt. Ze lagen perfect boven een scheidingslijn die een kade langs hoekige stenen wanden moest voorstellen. De hoekige wanden konden met wat fantasie worden gezien als blokvormige vergane huizen die hier onder water moesten liggen. In ieder geval was duidelijk dat deze vorm van de stenen niet natuurlijk was. Voor Efros was er geen twijfel mogelijk dit was waar hij naar had gezocht: de oorspronkelijke haven van Akrotiri.

Het duurde niet lang of Efros lag al in het water en begon de afdaling. Hij testte zijn radioapparatuur, en dieptemeter. “Dimitri, hoor je mij?” “Ik hoor je prima. Zeg maar wanneer je de bodem hebt bereikt!” “Ik zit nu op 30 meter. Ik zie de bodem al. Zet de zuiger maar vast aan.” Dimitri startte het aggregaat en nog geen minuut later werden de eerste brokken steen van de bodem gezogen.

Het zand dwarrelde alle kanten op. Soms werd het zicht voor Efros belemmerd en moest hij even stoppen met het doorwoelen van de bodem van de zee. Enkele nieuwsgierige vissen keken over de schouder van Efros mee wat hij aan het doen was. Het gerommel van de zuigmond over de bodem van de zee veroorzaakte ook vluchtende kleine visjes die weer een gemakkelijke prooi werden voor de grotere vissen die om Efros heen zwommen. Deze ordening van eten of gegeten worden, ging aan Efros volledig voorbij. Hij was gefixeerd op de bodem en de schatten die zich hierin moesten bevinden.

Toch was hij voldoende geconcentreerd om de veiligheidsmaatregelen die bij het duiken zo van belang zijn, niet te vergeten. Trouw bracht hij elke 10 minuten verslag uit aan Dimitri die dan wist dat alles goed was.

“JA, ik heb er één!”, schreeuwde hij ineens uit.

Voorzichtig zoog hij de grond rondom de amfoor weg. Langzaam werd een volledig intacte vaas zichtbaar.

Het weinige zonlicht dat op deze diepte nog doordrong, bleek voldoende om te zien dat zelfs de tekeningen op de amfoor ondanks de enorm lange tijd dat de vaas op de bodem van de middellandse zee had gelegen, nog duidelijk aanwezig waren. De stop op de amfoor liet zien dat de inhoud nog intact was en ruim drieduizend jaar zeebodem had overleefd.

“Jackpot” schreeuwde Efros nu tegen Dimitri die alleen maar kon bedenken wat Efros nu zag. Eigenlijk wilde Dimitri ook het water inspringen en naar de bodem zwemmen om deelgenoot te worden in de euforie die Efros door de microfoon liet horen.

Nog voordat Efros met de grootst mogelijke voorzichtigheid de amfoor in een door Dimitri naar beneden gebrachte kooi had geplaatst, zag hij een tweede en een derde vaas die door het afzuigen van de bodem ook bloot kwamen te liggen. Hij kon zijn geluk niet op. Nadat hij aan het koord van de kooi had getrokken, werd de eerste vaas door Dimitri op het dek gezet. “Laat de kooi maar weer zakken. Je krijgt er nog meer. Maak maar ruimte aan dek!”

Eigenlijk konden meerdere vazen tegelijk in de kooi maar Efros nam geen enkel risico. Als ze tegen elkaar zouden stoten was de kans groot dat de amfoor alsnog zou breken en dat zou de waarde van de inhoud en de vaas zelf behoorlijk beïnvloeden.

De volgende uren vond Efros op de bodem van de zee nog 17 amforen. Acht daarvan verkeerden in een uitstekende staat waarvan zelfs de tekeningen nog intact leken. De overige negen waren daarentegen aan de buitenzijde dusdanig beschadigd dat eerst restauratie nodig was voordat de tekeningen hun geheimen zouden prijsgeven. Op vier amforen

 

 

 

 

3

 

na hadden alle vazen dezelfde grootte. Drie amforen waren niet groter dan een twee onderarmen op elkaar gemeten en één vaas was uitzonderlijk groot. Efros worstelde met deze vaas om hem uit de bodem los te krijgen maar uiteindelijk won hij de strijd met de vaas die liever in de zeebodem gevangen leek te willen blijven. Helaas zou hij de waarde voor het loskrijgen van de grootste vaas voorlopig nog niet weten. In tegenstelling tot de andere amforen was de bovenkant van deze amfoor verzegeld met een soort aardewerk kurk. Deze amfoor was bruin aangeslagen en geen enkele zichtbare tekening op de vaas gaf een idee van wat de inhoud zou zijn, prijs. Voordat hiervan de prijs kon worden bepaald, zou men eerst de inhoud willen onderzoeken. De archeologen kennend, kon dit maanden gaan duren.

Vervolgens bracht hij ook vele scherven van kapotte vazen naar boven. Alleen al de tekeningen erop waren voor geschiedenisschrijvers van onschatbare waarde. Hoewel Efros geen deskundige was op het gebied van het ontcijferen van tekeningen en hiërogliefen, was het niet moeilijk om zich voor te stellen dat de vazen veel konden vertellen over de herkomst, opkomst en eventueel ondergang van een beschaving. De amforen werden door de handelaren over de hele, hen toen bekende, wereld verspreid. Aan de hand van de vazen kon worden afgelezen, hoe men leefde, wat met at, waar de handel werd gedreven en met wie. Zelfs welke gereedschappen men in die tijd gebruikte, kon met herleiden uit de wijze waarop de amforen waren gemaakt. Daarom behandelde Efros ieder stukje scherf dat hij uit de bodem lostrok met respect, alsof hij een vierduizend jaar oud geschiedenisboek aan het lezen was waarvan de pagina’s bij iedere aanraking konden worden beschadigd en door zijn toedoen volledig verloren zouden kunnen gaan. Misschien verwezen enkele amforen of scherven wel naar een andere schat, dacht Efros. Dan was hij helemaal boven Jan en zou hij zijn Leila alles kunnen geven wat haar hartje begeerde. Nadat drie uren waren verstreken moest Dimitri het enthousiasme van Efros temperen. “Je moet nu boven water komen, Efros. Je flessen zijn bijna leeg en je veiligheidsmarge is ook bijna verbruikt.” Efros, was een goede duiker en wist zich ook aan de regels te houden maar het was wel moeilijk om hieraan gehoor te geven. “Ok. Nog 20 minuten en dan ben ik weer boven. Rekening houdend met de veiligheidsmaatregelen, bewoog hij zich heel langzaam weer naar boven om geen decompressie te krijgen.” Hoe snel hij ook het gezicht van Dimitri wilde zien, de veiligheid liet niet toe sneller naar boven te gaan.

“Efros, ik zie de dinky. Zo te zien komt Leila er al aan!

” Efros wist nu helemaal niet meer hoe hij het had. Zij kon op geen beter moment komen. Hij had haar alleen pas morgen verwacht. Ze moest uit Thessaloniki komen en die afstand kan je normaliter niet zo snel afleggen. Maar wie zou het dan kunnen zijn? “We krijgen wat visite. Ik zie nog meer mensen in de boot!”, vermelde Dimitri nog door de microfoon.

“Dan moet jij ze maar verwelkomen Dimitri. Ik ben pas over 15 minuten boven.”

Enkele minuten verdwenen in stilte. Helaas kon Efros van de opwinding niet erg genieten van het schouwspel van zonlicht in het zeewater en vissen die vredig heen en weer zwommen ogenschijnlijk zonder enig doel.

Plots hoorde Efros door de microfoon schoten. “Dimitri?”

Geen antwoord.

“Dimitri?”, riep Efros voor de tweede keer. Maar het bleef stil aan de andere kant van de lijn. Efros keek op zijn duikershorloge. Nog 5 minuten. Sneller omhoog zwemmen zou hem in gevaar brengen. Hij voelde dat er iets niet goed was. Met nog zo’n 15 meter onder water te gaan, keek hij omhoog en zag hij de contouren van de dinky die naast de Anisakis Marina was afgemeerd. Nog voordat hij kon bedenken wat zich allemaal boven zijn hoofd afspeelde werd er aan de kabel getrokken waaraan hij vastzat. Uit een reflex pakte hij zijn mes en sneed de kabel door. Efros voelde dat het op de boot niet pluis was. Weer enkele seconden later werden er kogels afgevuurd in het water. Blijkbaar werden ze lukraak afgeschoten want ze misten op enige afstand Efros.

 

 

 

 

 

 

4

 

Efros zwom nu onder de boot die hem enige bescherming bood tegen de kogelregen die niet op scheen te houden. Hij keek op zijn horloge. Nog ca 3 minuten zuurstof! Hij zwom naar de boeg van het schip. Aangezien de boeg redelijk ver voorover liep kon hij zich daar redelijk onzichtbaar voor de schutter ophouden. Hij hield de ketting van het anker vast en deed zijn zuurstofflessen en duikbril af. Toen hij met zijn hoofd boven water kwam, hoorde hij een helikopter naderen. Aangezien de helikopter vanuit een andere hoek naar de kotter keek, kon de piloot wel het hoofd van Efros zien. Niet veel later hoorde hij voetstappen naderen op het voordek en twee keer een plons in het water. Met enterhaken werd om de boot heengeslagen. Opnieuw werd er geschoten. Hoewel zij niet onder de boeg konden schieten, kon hij ook niet er onder uit zwemmen. Hij kon niet anders dan onder de boot door zwemmen naar het achterdek. Vlug haalde hij diep adem en dook onder de kotter door. Onder water moest hij in de lengterichting van de 30 meter lange boot zwemmen.

Ternauwernood kon hij aankomend bij het achterdek, snakkend naar lucht, adem halen. Echter toen hij met zijn hoofd boven water kwam, stonden meteen twee mannen met geweren op hem gericht. Een derde blonde man met een zeskantig brilletje op zijn neus sprak hem aan: “Mijnheer Loutraki. U heeft uw werk gedaan!”, zei de man met een Duits accent. Vervolgens gebaarde hij met zijn vinger naar de twee schutters. Hierop begonnen zij weer te schieten. Deze keer was het raak. Een sluier van bloed stroomde in de zee. Efros verdween onder de boot.

“Mooi.” De blonde man draaide zich om en wuifde naar de helikopter om dichterbij te komen. De heli liet een kabel met mand zakken. Enige minuten later werd de lading van boord gehaald en in de helikopter gezet.

Toen dit alles gedaan was, stak hij een sigaar op en riep naar zijn handlangers: “Steek maar in de fik! Opdracht uitgevoerd. We gaan!”

Terwijl de zon in kracht toenam, waren de mannen weer in hun dinky gestapt en de helikopter verdween met de meegenomen schatten aan de horizon. Zonder ook maar een blik achterom te werpen om te kijken naar de resultaten van hun actie, verdween de brandende Anisakis Marina onder de kabbelende golven van de Aegeïsche zee.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5

 

 

II.

 

July Somers had een verschrikkelijke hekel aan nat worden. Haar blonde middellange haar hing dan zonder model rond haar hoofd en ze vond dat dat haar imago als top-journalist beschadigde. Ze was niet voor niets naar het zonnige Florida verhuisd. Ze deed haar werk goed en ze werd door collega’s alom geprezen. Tot op gisteren had zij ook die indruk van haar baas, Harry Duncan, altijd gekregen. Zowel haar reportages voor CNN als de columns voor de ‘Daily Epitah’ waren kort en krachtig en wisten het publiek te raken. Als zij over straat liep werd ze herkent en daar genoot zij duidelijk van. Waarom had Harry haar nu dan uit haar vertrouwde omgeving weggehaald en op het vliegtuig naar Engeland gezet voor een flutverhaal over een dorpje in ‘the middle of nowhere’ waar een 5-tal hoogbejaarden allemaal tegelijkertijd zouden zijn gestorven.

Ze probeerde Harry nog te overtuigen dat het geen verhaal voor haar was en dat overal op de wereld hoogbejaarden stierven maar Harry had zijn bekende zinsnede over zijn fingerspitzengefühl weer eens naar boven gehaald en haar op de vingers getikt dat zij ondanks haar verzet toch dit verhaal moest ‘coveren’. Bovendien om haar te lijmen, zou zij bij terugkomst een verslag mogen doen met Senator Owen die haar een exclusief interview had beloofd omtrent zijn bemoeienis gericht tegen een omkopingsschandaal bij de verkoop van illegale farmaceutische medicijnen. ‘Fijn’, dacht July ‘maar naar Engeland? Het regent daar altijd!’

Op haar vraag of Amy niet naar Engeland had gekund, was Harry kort. ‘Jij gaat!’ Het was duidelijk. Ze kon kiezen: Geprezen reporter of niet, niet doen wat baaslief wilde en je lag eruit.

Nog voordat zij meer kon zeggen, kreeg zij een portfolio met informatie over de zaak in haar handen gedrukt en werd Harry al weer geroepen. “Meneer Duncan? Ik ben Richard Shaw. Ik moet u spreken!”

Harry keek even naar Shaw, knikte tegen hem en draaide zich weer om naar July. Hij keek haar nu streng aan: “Geen discussies. Jij gaat. Je vliegtuig vertrekt over drie uur. Hier is je ticket!” Harry duwde het ticket in haar handen en keerde zich weer naar Shaw. Vervolgens gaf Harry de man een hand en gebaarde hij de blonde, gebrilde man die hem aansprak te volgen naar zijn kantoor. “Wat kan ik voor u doen?”, hoorde Juli hem nog zeggen terwijl hij bij haar vandaan liep. Normaal zou Harry niet zo snel weglopen en had hij de man wel laten wachten maar deze keer kwam het hem wel gelegen. Het bespaarde hem veel gediscussieer met July. Een kleine 4 uur later zat July al tandenknarsend in het vliegtuig op weg naar Engeland. Ze had een informatiemap in haar handen en die kon ze nu de komende uren doornemen. Hoewel ze niet blij was met deze opdracht, wilde zij zich altijd goed voorbereiden op haar opdracht. Aandachtig nam zij kennis van het dossier;

Het voorval met de 5 bejaarden had zich afgespeeld op een verlaten weggetje, 36 kilometer ten oosten van Sellafield, nabij een afgelegen dorpje genaamd ‘Moon’. Sellafield, aan de rand van de westkust van Engeland en nabij de plaats Seascale, was July wel bekend: De beroemde opwerkingscentrale waarbij aan het eind tachtiger jaren en begin negentiger jaren vele protesten werden gehouden. De rampen met Three Mile Island in Harrisburg en Chernobyl hadden een antipathie gekweekt tegen alle bedrijven waar het woord straling of kernenergie, of bedrijven die hier maar iets mee te maken zouden kunnen hebben, in voorkwam. Dit dorpje, dat onder de rook van Sellafield zou moeten liggen, nou ja als de wind goed stond, bleek daarentegen goed bestand te zijn geweest tegen het negatieve imago van de kerncentrale, dacht July. Volgens de portfolio was de gemiddelde leeftijd van de dorpelingen 79 jaar op een totaal van 618 inwoners.

 

 

 

 

 

 

6

 

 

 Nog steeds vond July dit niet spectaculair. Waarschijnlijk waren de jeugdigen reeds vertrokken op zoek naar werk en bleven de ouderen, de pensionado’s, achter. Dit had dan natuurlijk gevolgen voor gemiddelde leeftijd van de inwoners die daarmee evenredig omhoog zou gaan. Voor zover in haar portfolio verder was beschreven, had alleen de plaatselijke krant, ‘the Seascale Domestic’, in enkele regels aangegeven dat een fietser tijdens een toertocht de overleden bejaarden zou hebben gevonden en gevraagd of er personen waren die iets verdachts in de omgeving hadden waargenomen. ‘Waarschijnlijk waren de bejaarden dementerend weggelopen’, dacht July, ‘en konden zij de weg naar huis niet meer terug vinden!’ Even verscheen er een kleine glimlach op haar gezicht: Als dat zo was, was haar ‘verslagje’ snel klaar en kon ze misschien nog een dagje gaan shoppen in Londen. Dat zou een geluk bij een ongeluk zijn! Een tweede bericht in dezelfde krant, een dag later, sprak dit echter al weer tegen en rectificeerde het eerste bericht: de jongeman, niet bij name genoemd, zou het verhaal hebben verzonnen. Daarna was de zaak afgedaan en schonk ‘heel Engeland’ hier geen aandacht meer aan. Een hoax dus. Nu komt het wel vaker voor dat jongeren zichzelf belangrijk willen maken en iets verzinnen om de kranten te halen. Zo bijzonder leek dit haar dus ook niet. Ze dacht aan Harry. Ze had niet het gevoel dat de kosten van de cover tegen de baten zouden opwegen en het fingerspitzengefühl van Harry wel eens tegen kon vallen. Toen zij echter de volgende pagina van de portfolio opensloeg, zag zij een onscherpe kleurenfoto van de vijf bejaarden, half zittend tegen een tweedelig gesloten houten hekwerk, afgedrukt op A4 formaat. Het leek erop alsof zij allen even leunend tegen het gesloten hek, voorzien van een dwarsbalk die de helften bij elkaar hield, aan het uitrusten waren, in slaap waren gevallen en niet meer waren wakker geworden. Verder stond naast het hekwerk een houten richtingaanwijzer die naar het hekwerk wees. De foto was echter te onscherp om de tekst te kunnen lezen. Op de foto waren verder vier vrouwen en één man te zien. De vrouwen zagen er inderdaad behoorlijk oud uit. July kon altijd slecht leeftijden schatten maar, gezien de rimpels op de handen en de ingevallen gezichten, kwam zij toch al gauw uit op een jaar of 100. De manspersoon had een iets jonger uiterlijk maar moest ook minstens de 80 overschreden hebben. De kleren waren uit de tijd en blijkbaar veel gewassen want de kleuren waren erg flets. Het bloem-design op de jurk van één van de bejaarden was volkomen verbleekt. Verder viel haar op dat de ingevallen gezichten op uitdrogingsverschijnselen leken te wijzen. Alsof ze dagen geen water hadden gedronken. Bij de man en bij één vrouw zag zij aan de handen een relatief ruim bemeten grote gouden ring om de dunne vingers. Wellicht waren zij een stel. De foto was verder te wazig om de juiste identiteit te achterhalen van één van hen. Tenslotte viel haar nog op dat bij drie van de personen van wie zij een hand kon zien, een bruine plek zat die iets weg had van een grote moedervlek. Mogelijk waren zij één familie. Ze draaide het vel papier om en zag op de achterzijde van de foto een met pen tekst geschreven staan: ‘Malcolm, Zó heb ik ze aangetroffen! Ik vond de bejaarden nabij Hardknott Pass in het Lake district. Ik was daar naar toe gefietst om wat plaatjes te schieten van enkele zeldzame vogels die in dit natuurgebied broeden. Aangezien er geen bereik was voor mijn mobiel op die plek, waarschijnlijk vanwege een opkomend onweer, had ik van deze gebeurtenis een foto gemaakt. Toen ik hulp ging halen en met de politie terugkwam, waren zij verdwenen. Daarop ben ik naar de lokale krant gegaan en heb hen verteld wat ik had meegemaakt. Ze waren bereid een klein artikel te plaatsen waarbij de lezer werd gevraagd of hen in de streek rondom Hardknott Pass iets bijzonders was opgevallen. De volgende dag was er in mijn huis ingebroken en was mijn mobiel en mijn laptop gestolen. De politie in Seascale heeft wel de inbraak geregistreerd maar heeft aangegeven dat er geen bejaarden vermist zijn en gaven zij mij de indruk dat zij dachten dat ik alles geënsceneerd zou hebben. Gelukkig stond deze foto op mijn oude analoge camera en niet op mijn mobieltje. Men had die blijkbaar over het hoofd gezien en kon ik hiermee mijn gelijk bewijzen. Onderweg naar huis,

 

 

7

 

 

om thuis een afdruk te maken van de foto, leek een blauwe politieauto mij te volgen. Eenmaal thuis aangekomen viel mijn oog op een artikel in dezelfde krant dat zij het verhaal van mij, de vorige dag, rectificeerden omdat het verzonnen zou zijn. Je hebt gelijk. Ik voel nu ook dat hier iets goed mis is. Zoals je voorstelde, wil ik hier eigenlijk niet bij betrokken worden. Daarom heb ik deze foto als bewijs aan jou gestuurd en verzoek je zelf op onderzoek uit te gaan. Er is daar wat loos! Die inbraak bij mij is niet toevallig en ik ben van plan voorlopig even het land te verlaten voordat ik op dezelfde manier verdwijn als de bejaarden. Ik had je verteld van die opdracht voor een fotoreportage in Kazachstan. Dit is een mooi moment om dat nu te gaan doen. Misschien kunt u de foto doorsturen naar je kennis bij de Daily Epitah. Dit is iets voor een journalist en niet voor een ornitholoog. Groet, JM.’ July keek voor zich uit. Nu begon het verhaal toch wel interessant te worden. Meer informatie zat er echter niet in de map. Ze vond alleen nog een kaartje: ‘Vertrouw dit alleen aan je beste medewerker toe.’ Het was ondertekend door ene ‘Malcolm’. July deed de map in haar tas en ging naar de wc. Ze keek naar zichzelf in de spiegel terwijl zij de verdwenen lippenstift op haar lippen aanvulde en haar haar kamde, dacht ze na. ‘Vertrouw dit alleen je beste medewerker toe’. Ineens kreeg zij een heel ander beeld van de cover die zij moest maken en een heel ander beeld van Harry de haar dan toch hiermee min of meer als zijn beste medewerkster zag. Met een gevoel van trots ging zij vervolgens terug naar haar plaats. Wie zou die Malcolm zijn en wie is JM? Ze nam zich voor die avond Harry te bellen en hem naar Malcolm en JM te vragen. Zodra zij in Seascale was aangekomen zou zij de politie maar eens gaan vragen wat zich daar heeft afgespeeld en bij de lokale krant eens na te vragen wie de rectificatie heeft geplaatst. Dat was in ieder geval niet JM of Malcolm, dus moet er nog een partij zijn die zich hiermee heeft bemoeid. July hoorde een ‘ping’, keek op en deed haar gordel om. Het ‘Fasten your seatbelt’ lampje ging aan. Het was tijd om te landen. July had alleen handbagage bij zich en kwam daardoor snel door de douane. Terwijl ze naar de uitgang van Heathrow Airport liep, zag zij een groot bord van de autoverhuurmaatschappij met de bekende citroen. Ze liep naar de balie en pakte meteen de gold-card van haar werk. Haar positie als bekend reporter was ook buiten de US bekend. “Mevrouw Somers!”, lachte de baliemedewerker. Gecharmeerd door haar bekendheid maar tegelijkertijd bewust dat zij blijkbaar ook hier niet zomaar door de straten kon lopen, vroeg zij naar de prijslijst. Hierbij ging het haar meer om de modellen waar ze uit kon kiezen dan om de prijs. Haar opdrachtgever betaalde immers toch. Haar keuze viel op een wat kleiner model Ford maar wel eentje die was voorzien van alle luxe die ze zich maar kon bedenken. In de parkeergarage verslikte zij zich even toen zij besefte dat het stuur hier aan de rechterkant zat en zij hier links moest rijden. Hopend dat het navigatiesysteem haar voor grote fouten zou behoeden, stapte zij in. Ze tikte de bestemming, Moon, in. Vrijwel direct gaf het navigatiesysteem enkele namen op waaruit July kon kiezen. ‘Moon’ stond daar echter niet bij. ‘Vreemd,’ dacht ze, ‘Ik heb het goed gespeld.’ Ze probeerde het opnieuw. Helaas hetzelfde resultaat. Dan maar een plaats in de buurt. In plaats van een plaatsnaam in te tikken, keek ze nu op een kaartje van de omgeving rondom Sellafield. Behalve Sellafield en Seascale, stonden er weinig plaatsjes in de omtrek van de 36 kilometer, zoals beschreven in haar portfolio, die haar zelfs maar in de buurt van een dorp zouden brengen. Aangezien Sellafield een benaming is van het nucleaire complex en geen woonplaats, bleek er weinig anders te kiezen dan Seascale. Ze tikte Seascale in en zag vrijwel direct op het schermpje de afstand en geschatte aankomsttijd. ‘Phoe, vijf en een half uur rijden. Aankomsttijd 01:30 AM.’ dacht ze. ‘Met enkele rustpauzes en ruim 450 kilometer tot Seascale, zou het al gauw een uur of 4 in de nacht worden.’ July besloot

 

 

 

 

 

 

8

 

 

 dan maar een motel aan de snelweg te pakken als ze er omstreeks een uur of 10 in de avond eentje tegen zou komen. Hier bood de navigatie wel uitkomst: Nabij Stafford, op iets meer dan een derde van haar reis was er een motel op haar route. ‘Twee sterren. Houdt ook niet over! Maar goed, met een eenvoudige kamer kom ik de nacht wel door en is beter dan midden in de nacht in Moon aan te komen.’, dacht ze. Ze startte de wagen en reed eerst wat ongemakkelijk door de straten. Op de snelweg begon ze wat aan het rijden op de linkerhelft van de weg te wennen. Na een kilometer of 100 onderweg te zijn, zag ze een tankstation. Ze parkeerde haar wagen en liep naar binnen om wat sandwiches en een grote beker sterke koffie te halen. Toen ze wilde afrekenen bedacht zij om meteen even hier de weg te vragen naar Moon. De bediende wist haar echter ook niet te vertellen waar dit dorpje was. Min of meer gefrustreerd vanwege de onkunde van de medewerker van het tankstation, kocht zij dan maar een routekaart.

‘Misschien was dit wel een truc van de bediende om routekaarten te verkopen…’, dacht ze. Eenmaal in haar auto nam zij een slok van haar koffie. Dat smaakte. Het leek wel of zij meteen weer wat energie kreeg. Nog een half uurtje en ze zou in slaap gevallen zijn. Ze pakte de kaart en zocht opnieuw naar het dorp. Sellafield zag zij meteen op de kaart staan maar Moon niet. Dit werd toch te gek. Met de schaal van de kaart in acht genomen, trok ze nu een virtuele cirkel, rekening houdend met de omrekening van kilometers naar mijlen, van 23 mijl om Sellafield heen. Na twee sandwiches en een halve beker koffie, kwam zij tot de conclusie dat het dorp er niet op stond. ‘Dit zou nog moeite gaan kosten.’, bedacht ze.

Bij Harrie aankomen dat ze de plaats niet had kunnen vinden, zou haar imago als ‘beste medewerker’ ook geen goed doen. Ze hield zich voor het motel op te zoeken en vervolgens de volgende dag in de buurt van Sellafield nog maar eens te vragen. Zo dicht bij het doel zou men toch van het dorpje gehoord moeten hebben.

Gelukkig werd een motel beter aangegeven. Nadat July de sleutel van haar kamer had gekregen, vroeg zij terloops aan de receptionist waar het plaatsje Moon te vinden was. “Nooit van gehoord!”, was het korte antwoord. “Maar ik zal het mijn collega even vragen. Zij is hier beter bekend dan ik.

” De receptionist kwam met een knappe donkerblonde vrouw van een jaar of veertig terug. Zij keek July vol verbazing aan. “Waarom wilt u daar naar toe?” Eigenlijk vond July niet dat dat de vrouw wat aanging, maar zij wilde niet moeilijk doen. “Ik ben journaliste en moet daar zijn om een reportage te maken over ouderdom.”, antwoordde ze kort.

“Ik zou daar niet heen gaan, mevrouw! Het is daar niet pluis. Men zegt dat de regering dat dorp daar heeft neergezet en de inwoners daar niet uit het dorp mogen.” “Een gevangenis?”, vroeg July.

“Nee, maar er wordt over gesproken dat het dorp hermetisch is afgesloten en andere burgers daar niet naar binnen kunnen. Het dorp staat ook niet op de routekaarten. En er is geen enkele informatie te vinden waar het dorp zich exact bevindt.”

‘Dat was mij inmiddels al opgevallen.’ dacht July. “Ik verbaas mij erover dat u van Moon hebt gehoord maar ik zou er ook niet te veel over praten met de mensen hier in de buurt, als ik u was. Het is een gevoelig onderwerp voor de Engelse regering en de muren hier hebben oren, als u begrijpt wat ik bedoel. Ze zeggen dat zelfs de vogels niet over het gebied heen vliegen.”

“Heeft u enig idee waar het dorp ligt?”, vroeg July weer. “Ze zeggen dat het dorp alleen op bewolkte dagen ‘s nachts te vinden zou moeten zijn vanwege lichtschijnsels van de huizen en lantaarnpalen die reflecteren op de bovenliggende wolken. Daar zou het aan te herkennen moeten zijn. Maar dat zijn natuurlijk geruchten.”

July bedankte de vrouw voor de uitleg en liep vervolgens enigszins verbaasd naar haar kamer. Ze moest nog eens goed op een rijtje zetten wat ze nu had gehoord. Inwoners die het dorp niet uitkomen? Zou het een militaire basis zijn? Nou, die hebben toch geen hoogbejaarden in dienst? Straks, na het douchen, zou zij alles nog eens overdenken. Eerst haar kamer opzoeken.

 

 

 

9

 

 

Haar kamer was eenvoudig, precies zoals zij van een 2-sterren motel kon verwachten. Geen tv, slechts een radio-wekker combinatie, geen internet en geen bad. Desalniettemin voelde het bed stevig aan en belangrijker, het zag er schoon uit en rook fris. Na een korte douche kwam zij weer wat bij van de reis en dacht zij na over wat de vrouw bij de receptie haar had verteld. Een heel dorp dat op geen enkele kaart werd aangegeven, was toch bizar. Ze werd nu toch geïntrigeerd door het verhaal dat de vrouw had verteld. Ze speculeerde er heerlijk op los wat haar te wachten zou kunnen staan. Het dorp lag in de buurt van Sellafield. Misschien had dat er mee te maken. Straks begon zij ook ‘licht’ te geven en mocht ze niet meer weg uit het dorp als ze eenmaal binnen was! Of werd ze aangevallen door radioactieve zombies en bleek het een dorp zoals beschreven in de film ‘Resident Evil’ te zijn.

Ze pakte een flesje cola uit een roestig koelkastje dat wel in haar kamer stond. Een prijskaartje op de koelkast gaf aan dat de drankjes voldoende waren om de hypotheek te betalen. Maar ja. Zonder televisie en internet viel er in het motel weinig te beleven. Een drankje was dan wel welkom.

Terwijl zij het flesje opende, pakte ze de hoorn van de bakelieten telefoon en vroeg de hotelreceptie om haar werkgever te bellen. Aangezien het in Florida nog 6 uur vroeger was, zou Harry nog op kantoor moeten zijn. Ze wilde toch graag van hem weten hoe zij die Malcolm zou kunnen bereiken en of hij nog wat meer informatie had. De verbinding leek moeizaam tot stand te kunnen worden gebracht. July stond zeker twee minuten in de wacht voordat ze aan de andere kant van de lijn een vrouwenstem hoorde. “July? Met Amy. Je wilde Harry spreken?” “Ja.”

“Ik moet je wat vervelends vertellen: Harry heeft een hartaanval gehad en is onderweg naar het ziekenhuis overleden!”

July liet van schrik de hoorn uit haar handen vallen. Ze was overdonderd. Harry was een sportieve gezonde vent, jong, sterk en zonder stress. Ze ging zitten op haar bed en kon even bijna geen adem halen.

“July? July?”, schreeuwde de stem door de telefoon. July pakte de hoorn van de grond. “Dit…..dit… kan toch niet waar zijn!”, stotterde ze. “Gelukkig je bent er nog!”, antwoordde Amy terug. “Het spijt mij dat ik je zo bot op de hoogte moet brengen.”

“Hoe is het gebeurd?”, vroeg July weer. “We weten het niet precies. Carl vond hem alleen in zijn kantoor. Het leek of hij daar al enige tijd had gelegen. Hij had meteen een ambulance gebeld en tijdens de rit naar het ziekenhuis heeft men geprobeerd hem te reanimeren, maar blijkbaar was er al te veel tijd verlopen tussen de hartaanval en het tijdstip waarop de ambulance bij het ziekenhuis arriveerde. Ik weet best dat je erg gesteld was op Harry en hij op jou! Als er iets is wat ik voor je doen kan?…….” July had geen woorden meer. Ze moest dit even verwerken. Ze bedankte Amy voor haar medeleven, wenste haar ook sterkte en ze zou haar later nog terugbellen. Ze ging op bed liggen, probeerde haar gedachten te legen en de komende dagen maar te nemen zoals ze kwamen.

July voelde enige rillingen over haar lichaam: Het zou toch niet zo zijn dat er een verband bestaat tussen de laatste opdracht van Harry en zijn dood? Door deze gedachte kon ze de slaap niet vatten. Op dit moment waren dit de feiten en kon ze daar weinig aan veranderen. De volgende dag hoopte ze antwoorden te vinden op alle vragen die nu in haar opkwamen. Goede nachtrust had zij dus wel nodig. Ze besloot dan maar op een wat onnatuurlijke manier de slaap te forceren. Met een meegenomen slaappilletje, bedoeld voor in het vliegtuig, viel ze uiteindelijk in slaap. Vastberaden om, ter nagedachtenis van Harry, zijn laatste opdracht goed uit te voeren.

 

 

 

Wil je weten hoe het verhaal verder gaat?

Laat je naam en emailadres achter in de belangstelling lijst.

.Je wordt automatisch op de hoogte gebracht wanneer het (e-)boek verkrijgbaar is

 

 

 

10