Appetizer 4:

 

 

       The Deepweb

        Conspiracy

                                                                             Tiberius Black

     

 

           

 

 

 

 

 

I

 Amsterdam, 3:14:15 uur,

 

Het was nog doodstil op straat. Het dagelijks leven moest nog beginnen. Een donker geklede jongeman rende hijgend over de dam in de richting van het Centraal Station. Hij had een lange regenjas aan en een das omgedaan, die zijn gezicht grotendeels bedekte. Het had weinig geholpen. Hij werd al snel herkend en wist dat hij op de hielen werd gezeten door zijn belagers. Af en toe keek hij angstig om zich heen.. Geen taxi te vinden en zelfs de trams genoten nog van de nachtrust. Om op tijd de Thalys naar Parijs te halen, moest hij snel zijn. Hij moest zijn contact zien te bereiken, anders was hij zijn leven niet zeker. Zijn fiets was gestolen en zonder taxi of tram kon hij alleen op zijn eigen benen vertrouwen. Het zweet stond op zijn voorhoofd. Hij hoorde meerdere voetstappen in zijn richting komen. Hij besloot een smal steegje, dat de Damrak met de erachter gelegen winkels verbond, door te rennen in de hoop dat de voetstappen niet in zijn richting volgden. Aan het einde van het steegje keek hij nog even paniekerig om. Zo te zien, werd hij niet gevolgd.

 

Even ging er een gedachte door hem heen dat hij zich slechts verbeeldde achterna gezeten te worden. Helaas bleek deze gedachte niet juist. Op het moment dat hij het steegje verliet en via de winkelstraat verder in de richting van het Centraal Station wilde lopen, hoorde hij een auto remmen en de voetstappen even ophouden. Een paar mannen spraken in het Russisch tegen elkaar. Het klonk als gevloek. De auto kon de steeg niet door en nu dwong de bestuurder om te rijden. De jongeman hoorde de voetstappen weer. Zij hadden de achtervolging door het smalle steegje weer in gezet. De bestuurder van de auto gaf een dot gas en het geluid van piepende banden maakte duidelijk dat de bestuurder snel om wilde rijden om hem via een andere straat de pas af te snijden. Ondertussen werden de voetstappen weer luider. Het geluid van de rennende mannen perste zich voor hen uit het smalle steegje door. De jongeman rende nu zo snel hij kon. Hij kon het einde van de winkelstraat nu zien. Nog even en hij zou het halen.

Net op het moment dat hij op adem wilde komen, zag hij een zwarte auto met piepende remmen voor de uitgang van de winkelstraat tot stilstand komen. Een zwart geblindeerd raampje ging zoemend naar beneden, een man stak zijn hand naar buiten en richtte een pistool op hem. Pfft. Het geluid van een het afgaan van een pistool was amper te horen. Voordat hij goed en wel in de gaten had, dat er op hem was geschoten trof de kogel al zijn arm. Met een van pijn vertrokken gezicht vluchtte hij een ander steegje in en rende terug in de richting van de Damrak. Net toen hij de Damrak weer had bereikt, volgde er nog een salvo door de smalle steeg. Hij kon de kogels horen ketsen op de muren. Hij had inmiddels het Centraal station in het zicht. Maar om daar te komen moest hij over het brede plein er voor lopen. Het zou dan onmogelijk zijn, om aan zijn belagers te ontkomen of de schoten te ontwijken. Hij nam de omgeving in zich op en zocht naar een uitweg. Aan de overzijde van de straat stond een bouwkeet achter een hek. Op het hek was een grote poster was bevestigd met de uitnodiging: ‘Kom naar de open dag van de bouw’. Hij herinnerde zich dat de in aanbouw zijnde Noord-Zuid lijn, een nieuwe metroverbinding tussen het noorden van Amsterdam en Station Rai, inmiddels flink was gevorderd en het publiek eenmaal per jaar werd uitgenodigd om een kijkje te kunnen nemen bij de vorderingen. Men kon dan onder andere door de in aanbouw zijnde metrotunnel van de ene kant van stad, onder het Noordzee-kanaal door, naar de overzijde van de stad lopen.

Hij rende zo hard hij kon naar de overkant. Hij kneep met zijn hand op de wond om het bloeden zoveel mogelijk tegen te gaan. Omdat zijn adrenaline door zijn angst en door de kogelwond enorm was gestegen, lukte het hem om, ondanks zijn pijnlijke arm, snel over de omheining te klimmen. Vervolgens rende hij de trappen af en liep naar de op zo’n 25 meter diepte gegraven ingang van in de tunnel. Gelukkig scheen hier net voldoende noodverlichting om een hand voor ogen te kunnen zien. De borden met interessante informatie over de lengte van de tunnel, de kosten en tekeningen

 

1

 

 

 

van het uiteindelijke resultaat in 2017, waren al neergezet en wezen gelukkig ook de weg naar andere uitgangen, die speciaal voor de komende bezoekers waren neergezet. Hoewel hij een goede conditie dacht te hebben, voelde hij toch de krampen in zijn zij. Tijd om hier bij stil staan had hij echter niet. Zijn achtervolgers hadden waarschijnlijk zijn niet te voorkomen bloedspoor gevonden. Hij hoorde opnieuw rennende voetstappen op hem afkomen over de stalen trap die hij zelf zojuist naar beneden was gegaan. De mannen schreeuwden naar elkaar, maar hij kon ze niet verstaan.

Hijgend en rennend kwam hij halverwege de tunnel een bord tegen waarop stond dat hij zich onder het Centraal Station van Amsterdam bevond. Er was een trap naar boven.Toen hij zijn voet op de eerste treden had gezet klonk er een schot van een wapen. Dit pistool bezat blijkbaar geen geluidsdemper. Hij zag een inslag van de kogel op enkele meters van hem vandaan, met veel vonken op de stalen treden van de trap, afketsten. Zo snel als zijn benen hem konden dragen, rende hij nu de trap op.

Naar adem snakkend, stond hij nu boven. Een bord wees hem de richting van de uitgang van de bouwconstructie. Enkele bouwlampen, die blijkbaar de hele nacht bleven branden, wezen hem de weg. Alleen zou dat ook gelden voor zijn achtervolgers. Hij zag dat elke lamp via een stekker was verbonden met een contactdoos. Hij rende langs iedere bouwlamp en rukte, overal waar hij langs liep, de stekkers er uit. Toen hij enkele honderden meters verder een stalen deur bereikte, die de bouwlocatie van de openbare publieke ruimte scheidde, duwde hij een stalen buis, die aan de deur bevestigd was, naar beneden. De deur ging open. Vervolgens trok hij de stekker van de laatste nog brandende bouwlamp uit de contactdoos. Hij stapte naar buiten en sloot de deuren. De nu volslagen donkere ruimte van de bouwlocatie achterlatend, moest hem wat extra tijd geven op zijn achtervolgers.

Volledig buiten adem liep hij nu langzamer door een lange verlichte gang, die twee onderdoorgangen van het station met elkaar verbonden. Omzichtig en angstig zag hij om zich heen. Een schoonmaker dweilde de gang en keek even op toen hij de jongeman hoorde aankomen en zag de bebloede arm. De schoonmaker deed alsof hij hem niet had gezien, dook met zijn gezicht naar beneden en gaf al zijn aandacht aan de dweil. Nadat hij hem voorbij rende, schudde de interieurverzorger zijn hoofd en keek geërgerd. De bloedvlekken op de grond deden zijn werk teniet. Hij moest nu opnieuw met de vloer soppen.

Het zweet liep in straaltjes van zijn voorhoofd. Zijn ronde stalen bril gleed van zijn neus. Even stopte hij, zette zijn bril weer op zijn neus en legde een hand op zijn knie, terwijl hij met zijn billen tegen een muur leunde. Zolang echter zijn adrenaline in zijn aderen bleef stromen, kon hij de pijn verdragen. Hij kon niet te lang blijven staan. De camera’s in de gangen zouden hem ook hebben opgemerkt. Eén persoon in de nacht op een verlaten station valt behoorlijk op. Wellicht hadden ‘de Russen’ ook toegang tot deze camera’s en zouden zij hem weer snel op het spoor zijn. Doorlopen dus… Toen hij eindelijk het perron aan de noordzijde van het station bereikte, keek hij omhoog. Ook hier werd nog flink gebouwd. Er stonden hier complete stellages opgesteld om de nieuwe boogverbinding met de inmiddels meer dan honderd jaren oude boogconstructie van het monumentale station met elkaar te verbinden.

De jongeman keek op zijn horloge. 03.32u. De trein zou pas om 3:55 arriveren. Hoe kon hij zich zolang schuil houden en wat zou er gebeuren als ze hem zouden zien instappen? Bij het eerstvolgende station zou hij waarschijnlijk al worden opgewacht! Hij besloot de stellage op te klimmen en zo mogelijk ongezien via de boogverbinding naar het perron waar de Thalys zou worden opgesteld, te lopen.

Het klimmen viel hem tegen. Na al dat geren was hij nog steeds buiten adem. Ondanks zijn jonge leeftijd en goede fysieke conditie, moest hij halverwege, waarschijnlijk ook door het bloedverlies, opnieuw op adem komen. Ondertussen keek hij om zich heen en bestudeerde de constructie van het station. De bogen waren onderling verbonden en een stalen loopbrug was onder elke boog bevestigd. Dit werd waarschijnlijk door glazenwassers of technici, die de elektrische bedrading op gezette tijdstippen inspecteerden, gebruikt. Met een hoogte van tenminste 25 meter, moest je geen hoogtevrees hebben om daaroverheen te lopen. Er waren wel wat beveiligingsgrepen

 

2

 

 

aanwezig waar een onderhoudsmedewerker zijn klimspullen aan kon vastzetten, maar die had hij natuurlijk niet. Toen hij de trap naar de eerste loopbrug oprende, hoorde hij opnieuw mannen met een Russisch accent naderbij komen. Ze hadden hem nog niet opgemerkt en zij keken gelukkig niet naar boven.

Hij pakte zijn mobiele telefoon uit zijn zak en tikte een internationaal nummer in. De telefoon geen een paar keer over.

“Ja?”, klonk aan de andere kant van de lijn.

“Ik heb het geheugenkaartje verborgen. Maar ik word achtervolgd en er word op mij geschoten!”

“Is het kaartje gecodeerd?”

“Nee. Voor een leek valt er niets aan te zien. Als het gecodeerd zou zijn, valt het meer op. Maar ik heb het wel beveiligd met een wachtwoord! Als je het geheugenkaartje wilt hebben moet je mij hier vandaan halen.”

“We hebben je locatie gepeild. Kan je je contact in Parijs bereiken?”

“De Thalys komt pas over een kwartier. Ik probeerde hem te bereiken.”

“Het is essentieel dat dát kaartje in Parijs komt!”

“Heb je wel gehoord wat ik zei: ik word achtervolgd en beschoten!”, schreeuwde hij, duidelijk geïrriteerd, door de telefoon.

“We hebben een man naar je toe gezonden. Hij zit in de Thalys. Hij is herkenbaar aan een wandelstok en een bolhoed, bijgenaamd ‘de Butler’. Geef hem het kaartje. Je krijgt van hem een ander paspoort, geld en een ticket voor een overstap van Brussel naar Londen. Als je daar eenmaal bent aangekomen, ben je beschermd!” “Je denkt toch niet dat ik dat kaartje bij mij heb, hé! Ik heb het verstopt in een boek van de bibliotheek. Je zult mij eerst in veiligheid moeten brengen, voordat ik dat afgeef!” Zonder verder wat te zeggen, werd daarna de telefoon aan de andere kant van de lijn opgehangen.

Kwaad keek hij om zich heen. Hij haalde de das van zijn nek en bond die om zijn arm. Met enige moeite lukte het hem om er een knoop in te krijgen met één hand en zijn tanden. Het bloeden hield even op. Hij wachtte nog even en hoorde toen de internationale trein van Amsterdam naar Parijs over de piepende rails het perron binnenkomen. Hij keek weer om zich heen. Hij moest nu over de loopbrug naar het hoogste punt van de koepel klimmen om vervolgens aan de andere kant van de koepel weer naar beneden te gaan. Zolang zijn achtervolgers niet naar boven zouden kijken, moest hij dan aan de andere zijde van de koepel kunnen komen en op het dak van de trein springen.

Dat was niet ongevaarlijk aangezien de leidingen van de elektriciteitskabels ook in de weg zaten. Maar met weinig opties in het verschiet en gevaar voor zijn leven, was zijn keuze snel gemaakt. Hij klom verder omhoog naar het dak van de imposante koepel over de perrons van het station. Het gepiep van de trein en het aankomen van de eerste passagiers met bestemming Parijs, zorgde voor wat lawaai. Hij zou dan minder snel moeten worden opgemerkt. Helaas was dit voordeel van korte duur. Hij zag de twee mannen nu omhoog kijken. Even stond hij oog in oog met zijn belagers. Zij leken voor hem het stereotype bodyguard. Kort en breed gebouwd, gehesen in een maatkostuum en compleet met zonnebril en oorstukje waaruit zij instructie leken te ontvangen. Hij zag een van hen naar boven, in zijn richting wijzen terwijl zij onverstaanbaar met elkaar praatten.

‘Mijn God! Met wie heb ik mij ingelaten?’, dacht hij nu. ‘Als ik van te voren had geweten dat ik de halve Russische geheime dienst achter mij aan had gekregen, dan had ik nog wel een keer nagedacht voordat ik Echelon hackte!’

Nu zag hij dat één van de mannen naar de stellage liep en ook begon te klimmen. De andere man rende terug naar de roltrappen, waar hij zojuist mee op het perron was gekomen, die hij nu in tegengestelde richting weer verliet. Hierbij drukte hij enkele van de vroeg uit de veren gestane reizigers van de roltrap. De bodyguard verloor even zijn evenwicht over enkele koffers maar herstelde zich meteen en verdween uit het zicht. Het liet zich raden dat deze rus hem de pas wilde afsnijden. Hij klom nu zo snel als hij kon verder naar boven. Even later stond hij aan het einde van

 

3

 

 

de boog aan de westkant van het station. De koepel was aan de voorzijde van de boog voorzien van een gazen wand. Hierlangs liep aan de binnenzijde een trap langs het glaswerk verder omhoog. Met de opkomende zon, die glinsterend reflecteerde in het water van de Amstel, had hij een prachtig uitzicht vanaf een plaats waar weinigen ooit konden komen. Helaas had hij geen tijd voor het aanschouwen van het tafereel. Net toen hij het hoogste punt van de koepel had bereikt, suisde een nieuwe kogel langs hem.

De man met het pistool op hem gericht schreeuwde naar hem: “Astanavit!” Hij had geen idee wat dat betekende en rende gewoon door. Een tweede kogel suisde nu vlak voor zijn hoofd. “Astanavit..., stop.” Doorlopen was zinloos. Hij wist dat hij aan de kogels niet kon blijven ontkomen. Hij draaide zich om en haalde de das, met knoop en al, van zijn bebloede arm. Daarna deed hij, voorzover hij dat kon, zijn armen in de lucht. Langzaam naderde man hem nu. Hij mompelde wat in het Russisch door zijn microfoontje bij zijn oor. Hij knikte alsof zijn collega aan de andere kant van de lijn deze bevestiging kon zien. Terwijl hij met zijn rechterhand het wapen nog steeds op hem richtte, strekte hij zij linkerhand in de richting van de jongeman en gebaarde hem iets aan hem te geven. “Geef mij de code kaart en ik laat je leven!”, sprak de man nu in het Engels met een zwaar Russisch accent.

Aarzelend en voorzichtig reikte de bebloede jongeman naar zijn jas. Hij hield zijn das goed vast en deed alsof hij uit zijn binnenzak de kaart wilde halen. De rus kwam nog wat dichterbij en stond nu op een meter afstand van hem vandaan. In een flits en met een gevoel van alles of niets, sloeg hij nu met zijn das rond. Als een zweep sloeg hij met meer geluk dan wijsheid het wapen uit de hand van de rus en bleef vervolgens de das flink om zich heen zwaaien, zodat de rus niet dichterbij kon komen. Om een nieuwe klap van de das te ontwijken werd de rus gedwongen een paar stappen naar achteren te gaan. Dit verzet had hij van de gewonde man niet verwacht. Het verdwaasde hem even waardoor hij zich, toen hij naar achter liep, verstapte van de trap. De rus verloor zijn evenwicht en met een gil viel hij achterover van de trap op een plateau dat zich twee meter eronder bevond. Met een smak viel de man met zijn achterhoofd op de stalen vloer van de brug en bleef bewusteloos liggen. Zonder verder na te denken, rende de jongeman  nu naar de andere zijde van de koepel. Terwijl hij daar weer de trappen naar beneden liep, zag hij onder hem passagiers in- en uit de Thalys stappen. Tussen al deze reizigers viel hem één persoon meteen op die veel opzichtiger gekleed was. Hij droeg een bolhoed en had een wandelstok. Het kon niet anders of deze man zou ‘de Butler’ moeten zijn en hem in veiligheid kunnen brengen. De man met de bolhoed ging bij een zuil staan, die zich op het perron bevond en pakte een krant. De drukte op het perron nam toe. Met een angst om de trein te missen, verdrukten enkele reizigers elkaar en maakte de roltrap naar het perron wat overuren. Tussen deze reizigers die naar beneden gingen was er één die zich in tegengestelde richting bewoog en constant omhoog keek naar de koepel van het majestueuze station. Zonder zich te excuseren duwde hij alle reizigers weg en drukte hij zich een weg naar boven. Boven aangekomen, zag hij de man waarop hij het gemunt had zo’n vijftien meteen boven hem, naar beneden klimmen. Omgekeerd had de jongeman inmiddels ook de rus bij de trap gezien en wilde hij nu terug naar boven klimmen. Toen hij echter naar boven keek zag hij dat zijn Russische collega inmiddels weer was opgestaan. Deze schudde zijn hoofd, keek nog wat duizelig om zich heen en veegde wat bloed van zijn hoofd alvorens hij de achtervolging weer inzette.

Zonder op de menigte te letten trok de man op het perron nu zijn pistool en richtte op de benen van de man op de brug, die hen zoveel tegenwerking bood en hij niet opnieuw wilde laten ontsnappen. Een goed gericht schot verlamde nu zijn been. De jongeman viel ineen en bleef liggen op de stalen brug. Met een door pijn verdrongen gezicht en gewond aan zijn been en arm, zag hij de man die hij zoeven nog bewusteloos had geslagen met zijn das, op hem af komen. Hij kon geen kant op.

 

 

 

 

 

 

4

 

De reizigers op het perron raakten na het zien van het pistool en het horen van het schot in paniek. Enkelen renden de trappen af en verdrukten anderen. Anderen renden de trein weer in. Niemand had de man met de bolhoed in de gaten. Hij hield zijn wandelstok nu voor zich uit en schoot een dart in de nek van de schutter. De rus bleef nog even staan en viel toen op de grond. De collega die op de brug zijn slachtoffer naderde, zag dat zijn kamaraad was neergeschoten, maar zag niet door wie dat was gedaan. Omzichtig keek hij om zich heen. Hij wist dat hij de volgende zou zijn. Hij rende nu naar de jongeman en pakte hem bij zijn regenjas en trok hem overeind. “Nu de kaart! Snel”.

Nog voordat de jongeman hierop kon reageren, werd zijn belager ook door een dart in zijn nek getroffen.

De rus wist echter de jongeman vast te houden. Terwijl hij ineenstortte trok hij hem met zich mee over de leuning van de stalen brug. Met een doffe klap vielen beide mannen nu levenloos op het perron.

De man met de bolhoed maakte van de paniek die op het perron nu heerste gebruik en liep rustig in de richting van de twee lichamen op het perron. Juist toen hij bukte om de kleding van de jongeman te onderzoeken, kwamen enkele mannen in uniform op de lichamen afgerend. “Spoorwegpolitie! Meneer, wilt u wat naar achteren gaan en ruimte maken voor het ambulancepersoneel? Zij komen er zo aan!” Hij keek uitdrukkingsloos op naar de politiemannen, stond op en liep enkele passen naar achteren zonder wat te zeggen.

De politiemannen hadden hun handen vol om de toegestroomde nieuwsgierige kijkers op een afstand te houden en hadden geen oog voor de man met de bolhoed. Hij verdween tussen de menigte.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5

 

 

II.

 

De oude donkerblauwe Citroën BX reed met grote snelheid door het centrum van Parijs. Een man in een grijs kostuum en met net zulke grijze, ongekamde en gekrulde haren keek nors voor zich uit. Jacques Moreau was niet blij. Het was kwart over drie in de middag. Hij was nog maar net aan zijn avonddienst begonnen, of hij werd door commissaris Pivot al gevraagd naar een hotel Le Petit Amour aan de Rue de Byron, te gaan om een mogelijke moord te onderzoeken van een man, die dood in zijn hotelkamer was aangetroffen.

Volgens de eigenaar van het hotel had hij de man, Jan van Ooijen, de sleutel van de kamer gegeven en bracht de portier hem nog geen vijf minuten later zijn bagage. De deur stond nog open toen hij de koffers naar binnen bracht. Vervolgens trof de portier de man levenloos op de grond aan.

De eigenaar had daarop meteen de Gendarmerie gebeld. Moreau was vrij snel ter plaatse. Toen hij de draaideur door was, zag hij al een zenuwachtige man bij de receptie staan, die hem blijkbaar stond op te wachten. “Bonsoir. Ik ben Jacques Moreau, recherche divisie moordzaken van het 9e district.” “Ook goedenavond. Ik ben Maurice Jardinier, de eigenaar van het hotel. Ik had u gebeld. Ik ben zo geschrokken, meneer! Zo iets is in dit hotel nog nooit voorgekomen! Na de melding van de portier heb ik de kamer afgesloten en gewacht op u. Alles ligt er nog zo bij als dat wij het hebben aangetroffen. Ik zal u naar de kamer brengen, wilt u mij volgen?”

`Beiden gingen naar de vierde etage van het acht verdiepingen tellende gebouw. Zoals zo veel hotels in het centrum van Parijs, waren de gangpaden smal en slechts zwak verlicht. Enkele schemerlampjes met een veel te laag wattage, moesten de weg wijzen naar de kamerdeuren. Het tapijt was smoezelig en vol vlekken. De schoonmaakster leek hier maar eens in de week te komen. Bij de derde deur stopte Maurice en opende voor Jac de deur. Jac liep voorzichtig de kamer binnen en keek om zich heen.

De kamer was middelmatig groot en standaard ingericht. Links van de deur was een kledingkast geplaatst, die maar net tussen de deur en de zijmuur kon staan. Het tweepersoons bed stond tegenover de deur waar Jac binnenkwam en aan de andere zijde van de deur stond een antiek bordeauxrood dressoir met een enorme spiegel erboven. Naast het dressoir was een tweede gesloten deur die vermoedelijk naar de badkamer zou leiden. Tenslotte was er een gesloten raam aan de rechterzijde van de kamer, die uitkeek over de Rue de Byron. De lakens van het bed waren overhoop gehaald, beide laden van het dressoir stonden open.

Een man, gekleed in een lange regenjas, lag naast het dressoir op het eveneens bordeauxrode hoogpolige tapijt. Zijn gezicht was van hen af gericht. De man had middellang grijs haar. Een metalen ronde bril was blijkbaar van zijn neus gevallen en lag op een centimeter of twintig van zijn gezicht verwijderd. Zijn linkerarm lag onder zijn lichaam zijn rechter arm lag naast hem. Op het eerste gezicht leek het er op dat de man op het verkeerde moment de kamer binnen was gestapt. Echter, er waren geen sporen van doodslag of moord. De ongelukkige hotelgast had geen zichtbaar letsel. Jac knielde naast de man en bestudeerde hem aandachtig toen op dat moment op het kozijn van de openstaande deur werd geklopt. De portier ging naar de eigenaar en fluisterde wat in zijn oor. “Dit is de piccolo die monsieur van Ooijen zo aantrof. Er wordt mij net verteld dat er nog wat collega’s van u zijn gearriveerd!”, zei Maurice tegen Jacques.

Jacques gaf de portier een hand. “Aangenaam, u bent?”

“Pierre des Bois.”

“Nadat ik hier de zaak heb bekeken, wil ik u graag ook nog spreken. Ik verzoek nog even te wachten in de lobby, voordat u naar huis kunt gaan!”

Pierre knikte begrijpend.

“Kunt u mijn collega’s van de technische recherche naar boven sturen?

” De portier knikte nogmaals en verliet de kamer.

Jac pakte zijn notitieboekje en potlood. “In afwachting op mijn collega’s, wil ik alvast het één en ander vragen, meneer Jardinier.”

"vraagt u maar wat u weten wilt!".

“Kent u de heer van Ooijen?

 

 

6

 

 

“Hij is een boekhandelaar en komt hier een keer of vier per jaar om met uitgevers te spreken. Ik heb nog wel een visitekaartje van hem met het adres waar ik de rekening naar toe moet zenden. Voor de rest weet ik niet veel van hem.” Jac keek naar het dode lichaam. Het lag in het midden van de kamer. Te ver van de deur of het raam verwijderd en te dichtbij de spiegel om het slachtoffer ongemerkt te benaderen.

“Hoe lang zou hij hier verblijven?”

“Drie nachten.”

“Het bed is opengeslagen. Kan het zijn dat hier iemand reeds was binnengelaten?”

“Hoe bedoelt u?”

“Had meneer van Ooijen een afspraak met iemand in zijn kamer?”

“Nee. Het bed was nog niet opgemaakt! De kamer was eigenlijk nog niet gecheckt, na het vertrek van de vorig gast. Ik bood hem aan een andere, ruimere, kamer te geven tegen dezelfde prijs, maar hij stond erop deze door zijn bedrijf gereserveerde kamer te krijgen! Normaal is dit niet gebruikelijk moet u weten en zijn de kamer altijd weer op tijd gereed voor de volgende gasten. Door ziekte van twee kamermeisjes liepen de werkzaamheden wat uit. De heer van Ooijen vond dat niet erg! Hij vertelde mij dat hij met een kwartiertje nog even weg ging om te dineren met een relatie in de binnenstad en ze de kamer dan verder konden opruimen. Hij wilde alleen zijn koffer kwijt en even bellen.”

Jac maakte wat notities in zijn boekje en zag vanuit zijn ooghoeken een slanke vrouw met diepzwart halflang haar en blauwe ogen bij de deur staan. Zij droeg een grijs mantelpak en even zo grijze pinot op haar hoofd.

“Ben ik te laat?”

Jac glimlachte. “Jij bent altijd te laat! Je komt altijd als het leed al is geschied!”

Hij liep naar haar toe en gaf haar een hand. Vervolgens liepen zij naar de hoteleigenaar en stelde Jac haar voor. “Meneer Jardinier dit is Sabine du Pont, Patholoog en van de technische recherche.”

“Mijn andere collega, Philippe, de fotograaf komt er zo aan!”, voegde Sabine toe. Terwijl ze dit zei, stapte een jongeman van een jaar of twintig en met drie camera’s om zijn nek, allen voorzien van andere lenzen, net binnen. “Ah, daar is hij al!”

“Ben ik te laat?”

“Begin jij nu ook al?”, stelde Jac.

“Huh?”

“Laat maar. Is niet belangrijk!”, lachte Sabine.

“Waar is het slachtoffer?”, vroeg Philippe.

Jac en Maurice stapte opzij en lieten Philippe zijn werk doen.

Terwijl Philippe als een wilde alles begon te fotograferen, keek Maurice naar Jac.

“Als u mij wilt excuseren. Ik ben hier niet nodig denk ik en ik heb nog andere gasten!”

“Mocht ik u nog wat willen vragen….”

....dan ben ik beneden bij de receptie!”, voegde Jardinier toe. “Prima.

” Sabine zat inmiddels gehurkt voor het slachtoffer. Haar uniform was eigenlijk niet geschikt voor dit soort werk. Haar houding was ongemakkelijk. Gelukkig zat er een rits aan de zijkant van haar jurk en zij maakte dankbaar gebruik van deze uitvinding. Jac kon het niet laten haar been nader ‘te bestuderen’.

“Als je klaar bent met staren, vertel mij wat we hier hebben!” merkte Sabine enigszins ongemakkelijk op. “Eigenlijk nog niet zoveel. De man heette Jan van Ooijen te heten. Hij was boekhandelaar en ik werd een uur geleden gebeld door Pivot die mij vertelde dat de man dood werd aangetroffen in dit hotel. Ik ben gelijk hier naar toe gekomen. Volgens de verklaring van de eigenaar vond de piccolo hem vijf minuten nadat hij hem in deze kamer had binnengelaten, toen hij terug kwam met de koffer van de man.”

Jac keek op.

“Waar is die koffer gebleven? Ik zie hier geen koffer!”

Zonder verder uitleg te geven, liep Jac meteen de kamer uit in de richting van de lift. Sabine bleek zijn manier van handelen te kennen en keek er niet van op dat hij midden in een gesprek met haar plotseling weg liep.

 

 

7

 

 

Ze keek nu naar Philippe. “Ga rustig door met fotograferen!”

Sabine wachtte totdat Philippe de eerste ronde foto’s had gemaakt. Ze trok vervolgens haar latex handschoenen aan en begon voorzichtig aan de man te voelen. Zijn hoofd en zijn handen voelden nog warm. Geen polsslag. Het tijdstip van overlijden was dus slechts enkele uren geleden. Een gouden ring met een grote, blauwe edelsteen zat nog om zijn rechter ringvinger. Gezien de mogelijke waarde van de edelsteen, betrof het hier geen beroving. Voorzichtig rolde ze de man nu op zijn rug. Ze keek met een lampje in zijn ogen, opende zijn mond en drukte met een spatel zijn tong naar beneden.

‘Zo te zien ook geen verstikkingsverschijnselen!’, dacht ze. Daarna onderzocht ze de kleding. Af en toe vroeg ze Philippe een foto te maken om later nog eens te kunnen bekijken indien zij mogelijk iets over het hoofd zouden hebben gezien. Ze haalde nu een portefeuille uit de binnenzak van het colbert dat onder zijn regenjas zat. ‘paspoort, creditcard, wat losgeld, visitekaartjes en een foto van zijn echtgenote of misschien maîtresse, wie weet!’, dacht Sabine.

Ze las nu het legitimatiebewijs: Jan Eduard van Ooijen, Eerste Regulierdwarsstraat 42 III, Amsterdam. Geboren 1-1-1950 te Dwingeloo. Sabine was een echte Française. Ze wist nog net waar Amsterdam lag, maar Dwingeloo zei haar niets. Op het visitekaartje stond nog als aanvullende informatie dat hij hoofd afdeling inkoop was van ‘Used Books 'Republishing’ was. Bijzonder was dat op het visitekaartje een barcode zat. Sabine had nog nooit een visitekaartje met een streepjescode gezien.  De barcode was verder ongebruikelijk ingedeeld. Het leek niet op een barcode die normaal gesproken op een consumentenproduct stond.‘Misschien een kortingcode wanneer hij boeken

koopt…’, dacht ze. Verder zag ze een 3 blanco pasjes. Op de pasjes stond enkel 1X, 2Y en 3Z. Geen verdere identificaties. Wellicht waren dit bedrijfspassen. Deze konden op het lab verder worden onderzocht.

Toen ze alles had bestudeerd, voelde ze of er in andere zakken nog zaken zaten die van belang konden zijn en de dood van deze man kon helpen verklaren. Het enige wat ze nog vond was een kwitantie van de stomerij, een bon van twee broodjes ei en een plastic kaart waarin een chip, zoals de chips die ook op een moderne bankpas zijn verwerkt, zat en stond er de tekst: ‘internationale bibliotheekpas’ op.

Dit laatste was nieuw voor haar. Voor zover zij wist, bestonden er alleen maar passen, die je kreeg bij een lokale bibliotheek en waarmee je uitsluitend bij dié bibliotheek boeken kon lenen. Ze ging even op het hoogpolig tapijt zitten en zette haar handen op haar knieën, terwijl ze de man nog eenmaal van top tot teen bekeek voor een aanwijzing die zij misschien over het hoofd had gezien. Als laatste keek ze naar zijn voeten. Hij had bruin gelakte schoenen aan met een zwarte en een donkerblauwe sok.

‘Die had vanmorgen haast om zijn kleding aan te trekken!’, dacht ze.

“Ik ben klaar met fotograferen, denk ik!”, zei Philippe. “Kan ik ze gaan afdrukken op het lab?”

“Ja. Is prima. Kan jij Paul naar boven sturen, dan kan hij het sporenonderzoek starten. Als hij daarmee klaar is dan kan Mathieu het lichaam meenemen naar het forensisch laboratorium!”

Sabine stond op. Hier kon zij weinig meer doen. Vanwege haar lastige mantelpak viel ze bij het opstaan bijna voorover over het dode lichaam. Ze richtte zich op en keek even van een hele korte afstand naar de man. Ze zag nu een minuscule blauwe vlek net boven de adamsappel. Het leek op een insectenbeet maar was eigenlijk wat vreemd omdat een insect op die plaats zeer moeilijk kan steken. De angel van zo’n beestje zou afbreken op het kraakbeen van de adamsappel. Ze besloot op het lab daar meer aandacht aan te besteden.

Op het moment dat ze was opgestaan en net haar rits van haar rok weer had gesloten, kwam Jac weer binnenstappen met Pierre voor hem uitlopend.

“Daar. Naast de klerenkast heb ik de koffer neergezet!”, legde Pierre uit. “Het was een fel oranje koffer. Ik denk zo’n 90 bij 60 cm groot en loodzwaar. De taxichauffeur en ik hadden er moeite mee de koffer uit de kofferbak van de zijn auto te halen. Daarom had ik ook ruim vijf minuten nodig om het boven te brengen! Ik had het idee dat het vol boeken zat.”

Nu Pierre Jac de plaats had aangewezen, kon Jac inderdaad nog enige afdrukken in het hoogpolige tapijt zien. Wel was het tapijt grotendeels al weer ‘teruggeveerd’. Toch moest de koffer zijn opgetild omdat er geen sleepsporen in het tapijt te zien waren. Dat zou ook te eenvoudig zijn geweest. Jac had dan in het hotel alleen maar het sleepspoor hoeven te volgen om te zien in welke richting de koffer was opgetrokken.

 

 

8

 

 

“Is u verder nog iets bijzonders aan de koffer opgevallen?”, vroeg Jac.

“Alleen dat er aan het handvat nog een label van een luchtvaartmaatschappij op zat.”

“Welke?”

“Geen idee. Het had een geel embleem met iets wat op een vogel leek!”

“Lufthansa!”, zei Sabine meteen, die blijkbaar vaker gevlogen had. “Op het gele embleem van Lufthansa staat een feniks afgebeeld.”

“De koffer staat in ieder geval niet meer in deze kamer!”, merkte Jac op. ‘.. en als die koffer zo zwaar was, kan degene die het meenam er nooit ver mee gekomen zijn’, dacht hij.

“Sabine, ben jij hier klaar?”

“Voorlopig wel. Paul komt eraan voor sporenonderzoek en Mathieu komt daarna het lijk ophalen.”

“Wil jij dan eens voor mij nagaan van welke luchthaven van Ooijen is vertrokken? Een zo zware koffer als hier gezegd wordt, moet ook bij de bagage check zijn opgevallen. Mogelijk hebben ze beelden van een scan. Sabine knikte en liep meteen weg.

“Zo, meneer des Bois, kunt u mij nog vertellen of de heer van Ooijen zelf ook nog spullen met zich meedroeg naar zijn kamer?”

“Ja. Hij had alleen de keycard van zijn kamer in zijn hand. Ik ben niet direct met van Ooijen meegelopen. Meneer Jardinier wenkte mij de koffer uit de taxi te gaan halen.’

‘Van Ooijen liep dus alleen naar zijn kamer!’, dacht Jac.

“Wat deed u toen u de man op de grond zag liggen?”

“Ik ben direct weer naar beneden gegaan om de eigenaar te waarschuwen!”

“U heeft dus niet gekeken wat er met de man gebeurd was?”

“Eh, eerlijk gezegd niet! Ik was zo geschrokken. Het gebeurde allemaal zo snel. Er zaten maar een paar minuten tussen het moment dat ik de gast nog levend zag staan en de tijd dat ik hem op de vloer zag liggen, dat ik op dat moment niet het besef gehad om de gebeurtenis anders in te schatten. Misschien leefde hij inderdaad nog op dat moment en heb ik verzaakt hem nader te onderzoeken alvorens ik….”. Pierre voelde zich nu oncomfortabel. Misschien kreeg hij straks te horen dat de man nog te redden was geweest als hij op dat moment had ingegrepen en mond op mond beademing had gegeven of zoiets.

Jac liet zich niet over de vraag uit of Pierre goed heeft gehandeld. Dat was nu niet van belang en veranderde de feiten niet. Jac hield zijn hand op zijn kin en dacht na. Eerst was van Ooijen de kamer binnengelopen zonder te zijn begeleid door een hotelmedewerker. Vervolgens treft de piccolo hem dood aan toen hij de koffer bracht. Het feit dat er een koffer was verdwenen, bewees dat er iemand vlak na het overlijden van van Ooijen en vlak na het moment dat Pierre weer naar beneden ging om zijn werkgever te waarschuwen, iemand geweest moet zijn die de koffer heeft verplaatst en wellicht ook met de dood van van Ooijen te maken heeft.

“Zijn hier ook nog beveiligingscamera’s?”, vroeg Jac.

“Daarvoor moet u bij de eigenaar van het hotel zijn, bij meneer Jardinier.” “Dank u wel. Dan kunt gaan. Ik heb op dit moment geen vragen meer.”, zei Jac.  

Terwijl Pierre blij was dat hij weg kon gaan, kwam Paul met een grote koffer binnen, direct gevolgd door de lijkschouwer, herkenbaar aan de altijd statige kleding die de man droeg. Na een korte briefing van Jac opende hij zijn koffer, haalde er wat wattenstaafjes en een flesje met een doorzichtige vloeistof uit en ging hij aan het werk.

Mathieu bleef in de gang wachten tot het dode lichaam zou worden vrijgegeven. Jac volgde Pierre naar de lift, maar draaide zich toen om. Hij keek door de gang. De kamer van van Ooijen was de derde deur. In totaal telde hij elf kamerdeuren in de gang. Aan het einde van de gang zag hij een camera hangen. Zo te zien was deze op de gang en de lift gericht. Iedereen die met de lift op deze etage kwam, moest dus gefilmd zijn. Hij liep tot het einde van de gang. Naarmate hij dichter bij het einde van de gang kwam, rook hij een penetrante rioolgeur. Dit was Jac echter niet onbekend. Vele hotels in deze omgeving hadden een gezamelijke badkamer en toilet aan het einde van de gang. Dat bleek hier ook het geval. Even deed hij de laatste deur in de gang open. Zijn gedachte werd bevestigd. Het kamermeisje was hier blijkbaar ook nog niet geweest. Het toilet zag er buitengewoon goor uit. Aangekoekt bruin kalksteen, als dat het was tenminste, en een zurige lucht van braaksel doordrong zijn neusvleugels. ‘Zelfs een lijk van vijf dagen oud, ruikt daar nog lekker bij’, dacht Jac. ‘Ik kan mij voorstellen waarom van Ooijen geen andere kamer wilde hebben. Als je hier te dicht op moet slapen, ga je ook dood van de stank!’

 

 

 

9

 

 

De warme lucht van de waterdamp deed vermoeden dat er toch iemand moest zijn geweest die met een ogenschijnlijk hoge nood, toch gebruik heeft gemaakt van deze stinkende sanitaire voorziening.

Hij deed de deur direct weer dicht. Aan de andere kant van dezelfde gang was een deur waarboven een bord ‘nooduitgang’ stond. Jac opende de deur en zag een brandtrap die zowel naar boven als naar beneden liep. Hij keek even naar de camera die hier, aan het einde van de gang, was opgesteld. Hij zag enkele vochtdruppels aan de lens hangen. Het had de schijn dat tijdens het gebruik van de badkamer er warme stoom bij het openen van de deur was ontsnapt en was gecondenseerd op de camera. De camera was verder gericht op de gang en lift deur. Als iemand via de brandtrap hier naar binnen zou zijn gekomen, dan kon hij onder de camera gaan staan zonder gezien te worden. Het vervelende was dat het 9e district veel te weinig mensen had. Hoewel de kans groot was dat de dader al gevlogen zou zijn, had hij toch het hele hotel willen laten omsingelen en iedereen die zich in het hotel bevonden, ondervragen. Helaas was dat niet mogelijk.

Jac liep via de brandtrap naar beneden. Eenmaal op de begane grond, bleek hij uit te komen naast de keuken van het restaurant. Er was niemand te zien. Mocht hierlangs iemand naar beneden zijn gekomen, dan zou dat hoogstwaarschijnlijk ook niemand zijn opgevallen. Hij liep naar de receptie en daar zag hij Maurice al vanuit zijn ooghoeken naar hem kijken terwijl hij een gast hielp. Maurice slikte even. Hij wist dat hem weer het een en ander gevraagd zou worden en er was altijd enige angst dat hem straks nog wat te verwijten viel. Zelfs indien dat verklaarbaar en onbedoeld zou zijn, kwam dat de hotelnaam en zijn omzet niet ten goede. “Ik kom zo bij u!” riep hij de rechercheur toe, hopende dat hij enige discretie zou gebruiken en zijn gast niet zou ‘verjagen’.

Jac knikte en wachtte geduldig zijn beurt af. Hij keek naar de gast die voor hem aan de balie stond. Jac moest inwendig lachen. De man aan de balie droeg kleding, die al 40 jaar uit de mode was, misschien zelfs langer. De hotelgast leek sprekend op de man die hij in een vroegere Engelse televisieserie ‘The Avengers’ had gezien. Terwijl Jac nog stond te denken hoe die acteur ook al weer heette, had Maurice inmiddels de rekening van de gast opgemaakt en had de man zijn financiële bijdrage gegeven om het hotel in zijn huidige functie weer een dagje te kunnen laten continueren. “Heeft u video opnamen van het voorval?”, vroeg Jac nu. Maurice knikte bevestigend en opende de klapdeur, die aan de toonbank van de receptie was bevestigd. “Komt u maar mee.”

Vervolgens liep hij voor Jac uit een begeleidde hem naar een klein kantoor waarop in het matglas van de ruimte met grote letters ‘Directie’ was gegraveerd. ‘Voor een directeur wel een zeer klein kantoor’, dacht Jac. ‘Maar ja, aan de buitenkant kan je vanaf de receptie alleen maar de gegraveerde tekst zien en geeft de gasten toch een ander beeld…’ Maurice verzocht Jac plaats te nemen achter een kleine monitor. Daarna drukte hij enkele knoppen van een schakelkastje en zag Jac een beeld achteruit spoelen. Op het tijdstip14:57 uur zagen beide heren het slachtoffer achteruit de lift instappen. Daarna zette Maurice de video weer op afspelen. Nu liep de man weer vooruit. Hij kende de weg in het hotel. Hij was hier vaker geweest. Hij keek ook niet naar deurnummer maar liep recht af op de kamer die hij had besproken. Nadat hij zijn kamer in was gelopen, liet de bewakingscamera weinig los. Het tijdstipbalkje op het beeld gaf aan dat de video nog doorliep anders zou je gedacht hebben dat het een stilstaand beeld was. Pas twee minuten later kwam er een stoomaanslag op de camera te zitten. “Dat komt door de slechte ventilatie van de badkamer!”, merkte Maurice op. “Er heeft iemand gedoucht.”

De waterdamp besloeg op de camera en het beeld werd wazig. In een grijze mist was nog net te zien dat er een man uit de badkamer stapte. Hij had een bolhoed op en droeg een wandelstok met zich mee. Zijn gezicht was niet te zien, hij liep van de camera af in de richting van de kamer van van Ooijen. Naarmate de man met de bolhoed verder door de gang liep werd het beeld mistiger. Er was slechts nog een schim te zien, die de kamer van van Ooijen opende en daar naar binnen ging. Er gingen enkele minuten van mistig beeld voorbij. Toen zagen de eigenaar en de rechercheur hoe de piccolo een zwaar object door de gang sleepte en eveneens de kamer van van Ooijen binnenstapte. Deze keer volgde er na enkele seconden al een beeld waarbij de piccolo rennend de kamer weer uit kwam. Ondanks de slechte beeldkwaliteit viel de nervositeit van de

 

 

 

10

 

 

piccolo op te merken. Hij drukte meerdere keren op de liftknop en struikelde bijna over de drempel bij het instappen van de lift.

De waterdamp was enorm op de lens van de camera en het beeld daardoor slecht. “Ik denk dat de badkamerkraan niet is dichtgedraaid”, zei Maurice nu. “Ik weet het wel zeker!”, beaamde Jac. “Die kraan is met opzet open blijven staan!”

Ze keken verder. De liftdeur was nog niet gesloten of de man met de bolhoed kwam weer naar buiten. Hij sleepte een koffer achter zich aan. Het gewicht was ook hem tegengevallen. Het kostte hem duidelijk meer tijd dan hij had. Hij wist dat er alarm was geslagen en er spoedig meerdere personen door deze gang zouden lopen. De man kon niet anders dan de koffer achterlaten. Halverwege de gang was een soort klep die hij opende. “Dat is voor het afval!”, vertelde Maurice, terwijl ze de videobeelden bleven volgen. De man met de bolhoed duwde de koffer door het gat in de muur, sloot de klep en liep weer in de richting van de badkamer. Even later zagen Maurice en Jac het beeld weer helderder worden op de camera. De man had klaarblijkelijk de kraan weer gesloten. Verder was niets meer te zien. Dat was ook niet zo verwonderlijk dacht Jac. Je kon immers de brandtrap op- en af lopen zonder gezien te worden. “Patrick McNee!”, zei Jac ineens.

“Wat?”

“Patrick Mcnee. Dat was de acteur in ‘The Avengers’. Hij speelde John Steed. Een perfect geklede Engelsman met bolhoed en wandelstok. Dat was diezelfde man die net bij u stond af te rekenen. Hij is degene op de video. De man is vlak voor mij, hier naar buiten gelopen. Merde. Waar komt al dat afval terecht?”, vroeg Jac. “Beneden in de kelder in een container.”

“Dan wil ik daar snel naar toe. Voordat de man met de bolhoed ons voor is!” Jac gebood Maurice in een wat hoger tempo naar de kelder te lopen. Hij wilde zijn kans niet ontlopen om er achter te komen wat er in die koffer zat. De inhoud van de koffer zou mogelijk kunnen verklaren waarom Jan van Ooijen daar zijn leven voor heeft verloren...

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11